ECLI:NL:GHARN:2001:AD8015

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/00030
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak gaat het om het beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn. De zaak betreft een naheffingsaanslag van f 414 aan belasting en f 414 aan boete, opgelegd voor het tijdvak van 9 september 1998 tot en met 27 februari 1999. De naheffingsaanslag werd op 23 juli 1999 aan belanghebbende verzonden, waarna belanghebbende bezwaar maakte. De Inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2001 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht door zijn gemachtigde, terwijl de Inspecteur zijn standpunt verdedigde.

Het geschil draait om de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende betwist niet dat de auto op 19 januari 1999 op de openbare weg heeft gestaan, maar stelt dat dit zonder zijn medeweten is gebeurd. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven, omdat de Inspecteur de belasting heeft nageheven over een periode die buiten het wettelijke naheffingstijdvak valt. Het Hof benadrukt dat het essentieel is dat het juiste tijdvak wordt vermeld in de naheffingsaanslag, omdat dit controle op de juistheid van de aanslag mogelijk maakt.

De uitspraak van het Hof is dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking worden vernietigd. De Inspecteur kan binnen de grenzen van het recht een nieuwe naheffingsaanslag opleggen. De proceskosten van belanghebbende worden vastgesteld op f 40, en het griffierecht van f 60 moet door de Inspecteur aan belanghebbende worden vergoed. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 december 2001.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
achtste enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/00030
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De naheffingsaanslag, met het nummer [0.Y9], is met dagtekening 23 juli 1999 aan belanghebbende gezonden. De naheffingsaanslag beloopt f 414 aan nageheven belasting en f 414,- aan boete en ziet op het tijdvak van 9 september 1998 tot en met 27 februari 1999.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft ter zitting van het Hof van 18 september 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [X-Y], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [de Inspecteur].
1.5. Het Hof heeft op 2 oktober 2001 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 9 oktober 2001 aangetekend aan partijen verzonden.
1.6. De Inspecteur heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van f 150,- is tijdig gestort.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende stond sedert 27 februari 1998 als houder van het motorrijtuig met kenteken [AA-BB-00] ingeschreven in het kentekenregister. De datum van het kentekenbewijs deel I is 27 februari 1998.
2.2. Op 19 januari 1999 is ambtelijk geconstateerd dat gebruik van de weg werd gemaakt met het motorrijtuig, merk Renault, type 19, kenteken [AA-BB-00] tijdens een voor dat motorrijtuig, sinds 9 september 1998, geldende schorsing als bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd - zakelijk weergegeven -
namens belanghebbende:
Belanghebbende betwist niet dat de auto één dag op straat heeft gestaan. Dat kan op 19 januari 1999 zijn geweest.
De auto stond indertijd op een oprit te [Q]. Zonder medeweten van belanghebbende is de auto voor een dag op de openbare weg gezet.
namens de Inspecteur:
Uit de door mij overgelegde stukken blijkt dat de auto langere tijd op de openbare weg heeft gestaan.
De belasting had niet tot en met 27 februari 1999 moeten worden nageheven maar tot en met 26 februari 1999. De berekening van het bedrag waarmee de naheffingsaanslag als gevolg daarvan dient te worden verminderd zal zo spoedig mogelijk aan het Hof worden doorgegeven.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil.
4.1. Motorrijtuigenbelasting is verschuldigd ter zake van het houden van een personenauto.
De belasting wordt geheven van degene op wiens naam bij de aanvang van het tijdvak het kenteken is gesteld.
4.2. Belanghebbende betwist niet dat met het motorrijtuig met voormeld kenteken op 19 januari 1999 de weg is gebruikt. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven.
4.3. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wet wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd. De Inspecteur had dus een aanslag op moeten leggen over de periode van 27 februari 1998 tot en met 26 februari 1999, en, op grond van het vijfde lid van artikel 35 van de Wet, de belasting moeten verminderen met de over die periode betaalde belasting.
Ter zitting heeft de Inspecteur toegegeven dat niet tot en met 27 februari 1999 had moeten worden nageheven maar tot en met 26 februari 1999. De Inspecteur heeft het Hof bericht dat als gevolg daarvan het bedrag van de na te heffen belasting dient te worden verminderd tot f 411,-.
4.4. Het vermelden van het juiste tijdvak waarover de naheffingsaanslag is opgelegd is in gevallen als het onderhavige naar het oordeel van het Hof essentieel omdat door de Inspecteur slechts de te weinig geheven belasting kan worden nageheven. Op de herrekende belasting die over het op de juiste wijze vastgestelde naheffingstijdvak is verschuldigd komt de werkelijk over dat tijdvak betaalde belasting in mindering. Alleen op deze wijze is controle op de juistheid van de naheffingsaanslag mogelijk. Door de naheffingsaanslag op te leggen zoals hij heeft gedaan heeft de Inspecteur belasting nageheven over een periode die ligt buiten het wettelijke naheffingstijdvak, heeft hij de periode ten onrechte op 9 september 1998 laten aanvangen, en heeft hij ten onrechte geen rekening gehouden met de over het wettelijke naheffingstijdvak betaalde belasting. Het op een naheffingsaanslagbiljet voor de motorrijtuigenbelasting te vermelden tijdvak en het over dat tijdvak berekende bedrag aan belasting maken een zo essentieel onderdeel daarvan uit dat niet kan worden toegestaan dat in dat biljet een onjuist tijdvak wordt vermeld (behoudens een aanstonds aan belastingschuldige duidelijke kennelijke verschrijving) en dat belasting, verschuldigd over een buiten het wettelijke tijdvak gelegen periode, in de naheffingsaanslag wordt begrepen.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen laat geen andere conclusie toe dan dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet in stand kunnen blijven. De Inspecteur kan, binnen de grenzen van het recht, een nieuwe naheffingsaanslag opleggen en een nieuwe beschikking nemen.
5. Slotsom
Het beroep van belanghebbende is gegrond.
6. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op f 40 (reiskosten).
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- gelast de Inspecteur het griffierecht van f 60 aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van f 40, te vergoeden door de Staat de Nederlanden.
Aldus gedaan te Arnhem op 7 december 2001 door mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheer, lid van de achtste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
(J.L.M. Egberts) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2001
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.