ECLI:NL:GHARN:2001:AD8029

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-00624
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.B.H. Röben
  • M.C.G.J. van Well
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbare reiskosten bij inkomstenbelasting en eigen bijdrage van werknemer

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 december 2001, staat de aftrekbaarheid van reiskosten in het kader van de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, werkzaam bij een sociale werkplaats, ontving in 1998 een reiskostenvergoeding van ƒ 1.744 van zijn werkgever, maar betaalde ook een eigen bijdrage van ƒ 881. De Inspecteur van de Belastingdienst had het belastbare inkomen van de belanghebbende vastgesteld op ƒ 30.050, waarbij hij een aftrek van ƒ 306 voor reiskosten verleende. De belanghebbende was van mening dat zijn eigen bijdrage in mindering moest worden gebracht op de ontvangen vergoeding, wat leidde tot een hogere aftrek van ƒ 1.187.

De kern van het geschil was of de eigen bijdrage van de belanghebbende als aftrekbare kosten kon worden beschouwd. Het Hof oordeelde dat de eigen bijdrage in dezelfde sfeer ligt als de ontvangen vergoeding van de werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat de eigen bijdrage wel degelijk in aanmerking moest worden genomen bij de berekening van de aftrekbare reiskosten. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende recht had op een aftrek van ƒ 1.187, wat resulteerde in een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 29.169.

De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd, en het Hof gelastte de Inspecteur om het griffierecht van ƒ 60 aan de belanghebbende te vergoeden. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak. Het Hof benadrukte dat tegen de mondelinge uitspraak geen cassatie mogelijk was, maar dat een schriftelijke vervanging wel kon worden aangevraagd.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/00624
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998
nummer : [0.H86]
zitting : op 20 november 2001 te Arnhem
waarbij verschenen : [A-X], namens belanghebbende, en [de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende is gedurende ten minste vier dagen per week werkzaam bij de sociale werkplaats [a te Q]. Om naar zijn werk te gaan maakt hij gebruik van eigen vervoer. In 1998 ontving hij van zijn werkgever ƒ 1.744 aan reiskostenvergoeding. Hoewel hij geen gebruik maakt van vervoer vanwege de werkgever heeft belanghebbende daarvoor wel een eigen bijdrage van ƒ 881 aan zijn werkgever betaald.
2. Voormelde bedragen zijn gebaseerd op de vervoersregeling woon- werkverkeer die geldt voor de medewerkers van de sociale werkplaats. Hierin staat, voor zover van belang voor het onderhavige geval, het volgende vermeld:
' Voor SW-medewerkers m/v., die gebruik willen maken van de vervoersmogelijkheden welke [a] biedt, geldt het volgende:
a) (…)
b) De medewerker kan ook kiezen voor een vergoeding in geld, die overeenkomt met de (laagste) kosten van openbaar vervoer voor het woon-/werktraject. De reiskostenvergoeding wordt samen met het salaris uitbetaald en kan niet apart worden gedeclareerd (…)
c) (…)
d) (…)
e) Van de medewerkers die gebruik maken van de vervoersmogelijkheden die [a] biedt, wordt een eigen bijdrage verwacht.'
3. Het belastbare inkomen is door de Inspecteur na bezwaar vastgesteld op ƒ 30.050, waarbij hij voor reiskosten een aftrek van ƒ 306 heeft verleend. Hierbij is hij uitgegaan van het in artikel 8, eerste lid, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling) genoemde forfait van ƒ 2.050 minus de door belanghebbende van zijn werkgever ontvangen vergoeding van ƒ 1.744, welk laatste bedrag hij niet heeft verminderd met de door belanghebbende aan zijn werkgever betaalde eigen bijdrage van ƒ 881. Belanghebbende gaat uit van een aftrek voor reiskosten van ƒ 1.187, aangezien hij, anders dan de Inspecteur, van mening is dat de eigen bijdrage wel in mindering moet worden gebracht op de van de werkgever ontvangen vergoeding.
4. In geschil is de vraag welk bedrag als aftrekbare kosten in de zin van artikel 36, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 juncto artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling, op de inkomsten uit arbeid van belanghebbende in mindering kan worden gebracht.
5. Het Hof is van oordeel dat het door belanghebbende betaalde bedrag aan eigen bijdrage zozeer in dezelfde sfeer ligt als de van de werkgever ontvangen vergoeding, dat een redelijke wetstoepassing met zich meebrengt bij de berekening van het bedrag aan aftrekbare kosten met deze eigen bijdrage rekening te houden. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende ƒ 1.187 als aftrekbare reiskosten in mindering kan brengen op zijn inkomsten uit arbeid.
slotsom:
Het beroep is gegrond.
proceskosten:
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.169, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen;
- gelast de Inspecteur het griffierecht van ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2001 door mr. J.B.H. Röben, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(M.C.G.J. van Well) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 december 2001
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.