ECLI:NL:GHARN:2001:AD8029
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.B.H. Röben
- M.C.G.J. van Well
- Rechtspraak.nl
Aftrekbare reiskosten bij inkomstenbelasting en eigen bijdrage van werknemer
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 december 2001, staat de aftrekbaarheid van reiskosten in het kader van de inkomstenbelasting centraal. De belanghebbende, werkzaam bij een sociale werkplaats, ontving in 1998 een reiskostenvergoeding van ƒ 1.744 van zijn werkgever, maar betaalde ook een eigen bijdrage van ƒ 881. De Inspecteur van de Belastingdienst had het belastbare inkomen van de belanghebbende vastgesteld op ƒ 30.050, waarbij hij een aftrek van ƒ 306 voor reiskosten verleende. De belanghebbende was van mening dat zijn eigen bijdrage in mindering moest worden gebracht op de ontvangen vergoeding, wat leidde tot een hogere aftrek van ƒ 1.187.
De kern van het geschil was of de eigen bijdrage van de belanghebbende als aftrekbare kosten kon worden beschouwd. Het Hof oordeelde dat de eigen bijdrage in dezelfde sfeer ligt als de ontvangen vergoeding van de werkgever. Dit leidde tot de conclusie dat de eigen bijdrage wel degelijk in aanmerking moest worden genomen bij de berekening van de aftrekbare reiskosten. Het Hof stelde vast dat de belanghebbende recht had op een aftrek van ƒ 1.187, wat resulteerde in een vermindering van de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 29.169.
De uitspraak van de Inspecteur werd vernietigd, en het Hof gelastte de Inspecteur om het griffierecht van ƒ 60 aan de belanghebbende te vergoeden. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak. Het Hof benadrukte dat tegen de mondelinge uitspraak geen cassatie mogelijk was, maar dat een schriftelijke vervanging wel kon worden aangevraagd.