ECLI:NL:GHARN:2001:AD8998

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000449-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • O. Otte
  • A. Besier
  • J. Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake doodslag, moord en diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 augustus 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle. De verdachte, geboren in Turkije in 1972 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Zwolle, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en terbeschikkingstelling (TBS) voor de misdrijven doodslag, moord, en diefstal. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan doodslag, moord, en diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd in de periode van 4 tot 7 juli 2000 in Deventer en Apeldoorn. De bewezen feiten omvatten het opzettelijk doden van een slachtoffer en het stelen van bankpassen en geld van de slachtoffers. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, welke gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en de gevangenisstraf verlaagd naar 9 jaar, met de verplichting tot TBS. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis, wat invloed heeft op de strafbaarheid. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van de gepleegde misdrijven en de noodzaak van langdurige behandeling en beveiliging van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000449-01
Uitspraak dd.: 14 augustus 2001
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 20 februari 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) 1972,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zwolle.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 juli 2001 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 04 juli 2000 tot en met 05 juli 2000 in de gemeente Deventer opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel/ hals/ luchtpijp van die [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij in of omstreeks de periode van 04 juli 2000 tot en met 05 juli 2000 in de gemeente Deventer opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rusitg overleg, de keel/ luchtpijp/ hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden), tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
3. hij in de periode van 04 juli 2000 tot en met 05 juli 2000 in de gemeente Deventer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen bankpassen, toebehorende aan (de erfgenaam van) [slachtoffer] en [slachtoffer];
4. hij in de periode van 05 juli 2000 tot en met 07 juli 2000 in de gemeenten Deventer en Apeldoorn, meermalen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) van de Rabobank en de Postbank heeft weggenomen een hoeveelheid geld (fl.3.375,-), toebehorende aan (de erfgenaam van) [slachtoffer] of [slachtoffer], waarbij het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Moord.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is op 31 januari 2001 een multidisciplinair rapport uitgebracht door J.M.J.F. Offermans, psychiater en C.M. van Deutekom, psycholoog, beiden verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek "Pieter Baan Centrum" te Utrecht.
Die rapportage leert dat bij verdachte sprake is van een dysthyme stoornis en een impulscontrolestoornis bij een borderline persoonlijkheidsstoornis met theatraal-afhankelijke en antisociale trekken.
De dynamiek van het onder 1 telastegelegde feit in samenhang met de aard en ernst van met name verdachtes persoonlijkheidsstoornis maken de kans op herhaling van feiten als het onder 1 telastegelegde groot, daar verdachte gemakkelijk in contacten verzeild raakt die met sterke macht-onmacht gevoelens gepaard gaan en waarbinnen verdachte zich snel gekrenkt of gekwetst zal voelen.
Geconcludeerd wordt dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid -overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
Voorts wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem onder 1 telastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit -indien bewezen- hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Daarnaast wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem onder 2, 3 en 4 telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat deze feiten -indien bewezen- hem slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt bovengenoemde conclusies over en maakt die tot de zijne.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is, terwijl ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van doodslag, moord, diefstal van bankpassen en diefstal van geld met behulp van die gestolen bankpassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en heeft bevolen dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte eveneens ter zake van doodslag, moord, diefstal van bankpassen en diefstal van geld met behulp van die gestolen bankpassen, wordt veroordeeld tot een zelfde straf en maatregel als in eerste aanleg opgelegd.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting, naast de hierboven vermelde overwegingen naar aanleiding van de conclusies van het multidisciplinair rapport, in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte twee mensen van het leven heeft beroofd.
Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een zeer lange vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
Deze zeer ernstige misdrijven worden meteen daarna gevolgd door het wegnemen van eigendommen van de slachtoffers en het met die gestolen bankpassen geld opnemen van bankrekeningen van de slachtoffers. Verdachte gebruikt dit geld om te gaan gokken. Deze feiten versterken niet alleen de gevoelens van afschuw over de levensberovingen, maar tonen eveneens een opportunistische danwel berekenende kant van het karakter van verdachte die vertaling dient te ondergaan in de duur van de vrijheidsbeneming.
Door het doden van deze twee mensen heeft hij bovendien de levens van de nabestaanden van [slachtoffer] en [slachtoffer] op blijvende wijze ingrijpend beïnvloed.
Het hof is van oordeel dat -gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de in voormeld multidisciplinair rapport omschreven delictgevaarlijkheid -verdachte langdurig uit de samenleving moet worden verwijderd. Het hof acht het noodzakelijk om naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Het hof zal bevelen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld aangezien de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en het feiten betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eisen.
Het hof zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daar genoemde veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen die verpleging eisen.
De door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf zou naar het oordeel van het hof voor de bewezen verklaarde feiten in beginsel zeker een gerechtvaardigde straf zijn. Het hof is echter van oordeel dat er vanuit de afweging van het belang van een passende gevangenisstraf enerzijds en het belang van een zo spoedig mogelijk startende behandeling anderzijds, gekozen dient te worden voor een kortere gevangenisstraf dan in eerste aanleg is opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partijen, [benadeelde partij] en [benadeelde partij], hebben in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f. 12.219,10 (twaalfduizendtweehonderdennegentien gulden en tien cent) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, toegewezen tot een bedrag van f. 10.219,10 (tienduizendtweehonderdnegentien gulden en tien cent).
In het vonnis, waarvan beroep, is op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 bewezen verklaard handelen schade hebben geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. Wat betreft het meer of anders gevorderde moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, aangezien de vordering naar het oordeel van het hof niet van zodanige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, nu niet is komen vast te staan dat de benadeelde partijen, erfgenamen en mede-eigenaren waren van het geld op het moment dat verdachte het geld van de bankrekening van [slachtoffer] haalde.
De verdachte is voor de schade, voorzover toegewezen, naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 287, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres] en [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], van een totaalbedrag van f. 10.219,10 (tienduizendtweehonderdnegentien gulden en tien cent).
Bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige in hun vordering niet-ontvankelijk zijn.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres] en [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag te betalen van f. 10.219,10 (tienduizendtweehonderdnegentien gulden en tien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 100 (eenhonderd) dagen hechtenis.
Verwijst verdachte in de kosten van de benadeelde partijen, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep begroot op nihil.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van f. 10.219,10 ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partijen dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partijen komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Otte, voorzitter,
mrs Besier en Clarenbeek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Collombon, griffier,
en op 14 augustus 2001 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Otte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.