ECLI:NL:GHARN:2002:AE1673

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/049
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Houtman
  • S. Smeeïng-Van Hees
  • A. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming van huurwoning door woningstichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de woningstichting Eigen Haard tegen een vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem, waarin de ontruiming van een huurwoning werd aangevochten door de huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 26 maart 2002. Eigen Haard had de ontruiming van de flatwoning aan [adres] te [woonplaats] aangevraagd op basis van een eerder vonnis van de kantonrechter. De huurder voerde verweer en stelde dat de kantonrechter onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid door Eigen Haard. Het hof oordeelde dat de president van de rechtbank de belangen van de huurder niet had veronachtzaamd en dat de ontruiming niet onterecht was bevolen. De grieven van Eigen Haard werden in grote lijnen verworpen, maar het hof oordeelde dat er wel sprake was van misbruik van bevoegdheid in de uitvoering van de ontruiming. Uiteindelijk werd het vonnis van de president bekrachtigd, maar Eigen Haard werd veroordeeld in de kosten van het geding. De zaak benadrukt de noodzaak voor woningstichtingen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de belangen van huurders.

Uitspraak

26 maart 2002
eerste civiele kamer
2002/49 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Woningstichting Eigen Haard,
gevestigd te Nijmegen,
appellante,
incidenteel geïntimeerde,
procureur: mr J.T.M. Palstra,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
incidenteel appellant,
procureur: mr J. van Delft.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem van 19 december 2001, in kort geding gewezen tussen appellante in het principaal appèl (hierna te noemen: Eigen Haard) als gedaagde en geïntimeerde in het principaal appèl (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiser. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 2 januari 2002 is Eigen Haard in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof. Eigen Haard heeft in dat exploot drie grieven geformuleerd en toegelicht en aangekondigd dat zij zal concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de door [geïntimeerde] in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog volledig zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde], eveneens bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van beide instanties.
2.2 Bij memorie van eis heeft Eigen Haard geconcludeerd overeenkomstig de eis, vervat in de dagvaarding in hoger beroep.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, onder aanvoering van twee grieven incidenteel appèl ingesteld en een productie in het geding gebracht.
Zijn conclusie is dat het hof in incidenteel appèl de rechtsgronden van het bestreden vonnis zal aanvullen en het appèl van Eigen Haard zal afwijzen met veroordeling van Eigen Haard in de kosten van het geding.
2.4 Eigen Haard heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appèl verweer gevoerd in het incidenteel appèl, met als conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden en dat [geïntimeerde] bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appèl.
2.5 Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Tegen de door de president vastgestelde feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Door de in het principale en incidentele appèl ingediende grieven wordt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
4.2 Het gaat in dit geding om de vraag, of Eigen Haard de flatwoning aan [adres] te [woonplaats], die [geïntimeerde] voordien van haar huurde, mocht ontruimen op basis van het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 7 september 2001 van de kantonrechter te Nijmegen.
De rechter kan slechts de staking van de tenuitvoerlegging van zodanig vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in rechte te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid. Dat zal het geval kunnen zijn indien:
a. het vonnis een evidente (juridische of feitelijke) misslag bevat, of
b. zich na het wijzen van het vonnis nieuwe feiten hebben voorgedaan of
bekend zijn geworden waardoor aan de zijde van de geëxecuteerde een
noodtoestand zou ontstaan en een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, NJ 1984,145), danwel
c. de executant met de tenuitvoerlegging van het vonnis (anderszins) misbruik maakt van zijn bevoegdheid (art. 3:13 BW).
4.3 Van een misslag als hiervoor onder a. bedoeld is naar het voorlopig oordeel van het hof geen sprake. Anders dan [geïntimeerde] in zijn eerste incidentele grief stelt, volgt uit het vonnis van de kantonrechter dat deze wel degelijk heeft onderkend, dat [geïntimeerde] het niet eens was met de gevorderde ontbinding (door het verzoeken van een betalingsregeling), maar dat kennelijk onvoldoende zwaarwegend oordeelde om de ontbinding af te wijzen. Nu aan de eis van hoor en wederhoor was voldaan en de standpunten van partijen duidelijk waren, hoefde de kantonrechter -anders dan [geïntimeerde] stelt- niet de gelegenheid te geven tot re- en dupliek.
De eerste incidentele grief dient daarom te worden verworpen.
4.4 Nieuwe feiten als hiervoor onder b. bedoeld hebben zich naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin voorgedaan. De president heeft met juistheid overwogen, dat dakloosheid een voorzienbaar gevolg is van een ontruimingsvonnis en dat dit aspect door de kantonrechter zal zijn meegewogen bij haar beslissing. Dat een ontruiming [geïntimeerde], gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, misschien harder treft dan een ander, kan niet worden aangemerkt als een nieuw (bekend geworden) feit waardoor klaarblijkelijk aan de zijde van [geïntimeerde] een noodtoestand zal ontstaan, als onder b. bedoeld. Het hof merkt op, dat de in het door [geïntimeerde] overgelegde rapport d.d. 5 november 2001 van de heer W. Oskam gesignaleerde problemen niet zozeer een bedreiging van [geïntimeerde] zelf inhouden, als wel van de hem omringende buitenwereld. Het hof neemt eveneens in aanmerking dat [geïntimeerde], al dan niet in een andere woning van Eigen Haard, daadwerkelijk ander onderdak heeft gevonden.
De tweede incidentele grief dient daarom eveneens te worden verworpen.
4.5 In deze procedure rust op [geïntimeerde] de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast van misbruik van bevoegdheid door Eigen Haard.
In zijn door de tweede grief van Eigen Haard bestreden rechtsoverweging 3.7 lijkt de president dit uitgangspunt onvoldoende recht te doen.
Het hof stelt voorop, dat een woningstichting als Eigen Haard weliswaar een belangrijk maatschappelijk belang dient, maar daarom nog niet (zonder meer) beschouwd moet worden als een overheidsorgaan, waarop het bepaalde in art. 3:14 BW zich met name richt. Eigen Haard heeft omtrent het door haar gevoerde beleid voldoende gesteld en (bij pleidooi in eerste aanleg) de achtergrond daarvan uitvoerig toegelicht. Op Eigen Haard, dat niet als overheidsorgaan maar als privaatrechtelijke rechtspersoon aan het rechtsverkeer deelneemt, rustte naar het voorlopig oordeel van het hof niet de plicht, dit beleid te publiceren noch de plicht om [geïntimeerde] te horen alvorens de tweede aanzegging tot ontruiming te doen.
[geïntimeerde] heeft niet méér gesteld (bewijs heeft hij niet aangeboden) dan dat er een algemeen beleid zou zijn bij "alle woningverenigingen" dat, na algehele betaling van huurachterstand en kosten, "de huurovereenkomst gewoon blijft doorlopen". Naar het voorlopig oordeel van het hof is dit, gelet op de gemotiveerde tegenspraak door Eigen Huis, onvoldoende.
De tweede grief in het principaal appèl treft daarom doel.
4.6 Hetgeen het hof onder 4.5. als uitgangspunt heeft genomen geldt ook bij de beoordeling van de eerste grief van Eigen Huis, die zich richt tegen rechtsoverweging 3.6. van het bestreden vonnis.
Daarbij staat voorop, dat door het vonnis van de kantonrechter de huurovereenkomst met onmiddellijke ingang was ontbonden, zodat van enig "doorlopen" daarvan geen sprake kon zijn. Eigen Huis heeft weliswaar naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aangetoond dat het (ondanks integrale betaling) niet doorgaan van de ontruiming op 7 november 2001 enkel te wijten was aan een miscommunicatie op het kantoor van de deurwaarder, maar daardoor is ook, zoveel is wel aannemelijk, bij de Afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente [woonplaats] en -omdat zij optrad namens [geïntimeerde]- bij [geïntimeerde] de gerechtvaardigde indruk gewekt dat integrale betaling tot behoud van de woning voor [geïntimeerde] zou leiden. De door (het kantoor van) de deurwaarder gemaakte fout dient voor rekening van Eigen Huis te komen, nu zij [geïntimeerde] en de Afdeling Sociale Zaken en Werk naar de deurwaarder heeft verwezen voor het (eventueel) treffen van een regeling.
Onder die omstandigheden stond het Eigen Huis niet vrij om, nu namens [geïntimeerde] de huurschuld integraal was voldaan, desondanks enige tijd later tot ontruiming over te gaan. Dit betekent dat ook naar het voorlopig oordeel van het hof Eigen Huis misbruik van haar bevoegdheid tot ontruiming heeft gemaakt.
De eerste grief in het principaal appèl wordt daarom verworpen.
4.7 Aan de derde grief in het principaal appèl komt geen zelfstandige betekenis toe. Weliswaar is de tweede grief van Eigen Huis gegrond, maar de verwerping van haar eerste grief brengt met zich, dat het hoger beroep niet kan slagen.
5 Slotsom
5.1 Het vonnis waarvan beroep zal, met verbetering van gronden, worden bekrachtigd.
5.2 Eigen Huis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het principaal appèl.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appèl.
6 Beslissing
Het hof, rechtdoende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de president van de rechtbank te Arnhem van 19 december 2001,
veroordeelt Eigen Huis in de kosten van het principaal appèl, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] bepaald op EUR 1.001,43, waarvan te voldoen aan de griffier van het gerechtshof (rekening 192325752 ten name van "DS 533" arrondissement Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen) het bedrag van EUR 943,93 te weten:
- EUR 172,50 wegens in debet gesteld griffierecht;
- EUR 771,43 wegens salaris procureur
en te voldoen aan de procureur van [geïntimeerde] EUR 57,50 wegens diens eigen aandeel in het griffierecht,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appèl, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eigen Huis bepaald op EUR 385,71 wegens salaris procureur;
verklaart deze laatste kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Houtman, Smeeïng-Van Hees en Van den Heuvel en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 26 maart 20022.