ECLI:NL:GHARN:2002:AE3889

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01699
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting bij levering van bouwgrond zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om de levering van een perceel grond door belanghebbende, [X] B.V., aan een koper voor de bouw van een recreatiebungalow. De Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, omdat hij van mening was dat de levering van het perceel onderhevig was aan omzetbelasting. Belanghebbende betwistte dit, stellende dat er ten tijde van de levering geen bouwvergunning was afgegeven, en dat het perceel daarom niet als bouwterrein kon worden aangemerkt.

Het Gerechtshof Arnhem heeft de zaak op 9 april 2002 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de levering van het perceel grond wel degelijk onderhevig was aan omzetbelasting, omdat er al een bouwvergunning was verleend voor de bouw van 23 recreatiebungalows op het kadastrale perceel. De rechtbank verwees naar artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968, waarin staat dat de levering van een bouwterrein niet vrijgesteld is van omzetbelasting. De rechtbank concludeerde dat de stelling van belanghebbende dat er geen omzetbelasting verschuldigd was voor recreatieve objecten, niet werd ondersteund door de wet.

De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2002 door mw. mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01699
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X] B.V.
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 t/m 31 december 2000
nummer : [01.F01.0501]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende houdt zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken en projectontwikkeling. Zij heeft op 16 mei 2000 voor f 150.000 een perceel grond verkocht, gelegen aan de a-straat 1 te Z], (gemeente [Q]) kadastraal bekend gemeente [R], sectie F, nummer [1], groot drie aren, door de koper te gebruiken als bouwgrond ten behoeve van de bouw van een recreatiebungalow. Bij notariële akte d.d. 17 juli 2000 is het perceel grond aan de koper geleverd.
2. Het onder 1 genoemde perceel maakte ten tijde van de verkrijging door belanghebbende op 12 februari 1999 deel uit van het kadastraal perceel gemeente [R], sectie F nummer [2], plaatselijk bekend [a-straat 1 te Z], voor welk laatstgenoemd perceel op 15 januari 1999 door burgemeester en wethouders van de gemeente [Q] een vergunning voor het oprichten van 23 recreatiebungalows was afgegeven.
3. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1º, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in samenhang met het vierde lid, letter d van genoemd artikel ter zake van de onder 1 genoemde levering omzetbelasting is verschuldigd. Hij heeft van belanghebbende een bedrag van f 22.340 (17,5/117,5 x f 150.000) aan omzetbelasting nageheven en daarbij een verzuimboete van 10% ad f 2.234 opgelegd. Bij uitspraak op het tegen de onderhavige naheffingsaanslag gerichte bezwaar heeft de Inspecteur het bedrag van de belasting gehandhaafd en de boete laten vervallen.
4. Belanghebbende stelt dat ten tijde van de levering voor het onderhavige perceel grond zelf geen bouwvergunning was afgegeven. Zij neemt dan ook primair het standpunt in dat het perceel grond niet is aan te merken als een bouwterrein in de zin van artikel 11, vierde lid, onderdeel d, zodat de levering van het perceel is vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Voorts neemt belanghebbende subsidiair het standpunt in dat in het kader van recreatieve objecten geen omzetbelasting is verschuldigd.
5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1º, van de Wet is de levering van een bouwterrein niet van de omzetbelasting vrijgesteld.
6. Ingevolge artikel 11, vierde lid, onderdeel 4, van de Wet wordt in dit kader onder meer als bouwterrein beschouwd onbebouwde grond terzake waarvan een bouwvergunning is verleend met het oog op de bebouwing van de grond. Het criterium "bouwvergunning" is in de wet opgenomen ten einde helderheid te scheppen in bepaalde onduidelijke situaties. In de Memorie van Toelichting op bladzijden 11-12 (Kamerstukken II 1993/94, 23 638) staat over dat criterium het volgende vermeld: "de bouwvergunning die is verleend voor de op één perceel liggende te bebouwen kavels, duidt de kavels al in een vroeg stadium aan als vervaardigd. Als gevolg hiervan zijn bij levering alle kavels belast met btw."
7. Nu de onderhavige kavel onderdeel uit maakt van het genoemde perceel grond waarvoor burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven reeds een bouwvergunning hadden afgegeven, is de levering van de kavel aan belanghebbende onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.
8. Belanghebbendes stelling dat in het kader van recreatieve objecten geen omzetbelasting is verschuldigd, vindt geen steun in de wet en faalt derhalve.
9. Uit het vorenstaande volgt dat de Inspecteur belanghebbende terecht de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2002 door mw. mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 april 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.