ECLI:NL:GHARN:2002:AE4146

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-01439
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
  • J.L.M. Egberts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kosten van rechtsbijstand in verband met overlijden en belastingaanslag

In deze zaak gaat het om de toekenning van kosten van rechtsbijstand aan belanghebbende, wiens echtgenote op 15 november 1997 overleed. Voor haar overlijden had zij de wens geuit om op haar eigen landgoed te worden begraven, een verzoek dat door de gemeenteraad van [Z] was ingewilligd. Echter, op 6 november 1997 tekende de regionale inspecteur Milieuhygiëne Oost beroep aan tegen deze beslissing. Na het overlijden van de echtgenote verkreeg belanghebbende op 18 november 1997 via een voorlopige voorziening de benodigde toestemming om zijn echtgenote op het landgoed te begraven. De kosten van rechtsbijstand voor het verkrijgen van deze voorlopige voorziening bedroegen ƒ 11.112,-, terwijl de overige kosten in verband met het overlijden ƒ 6.333,- bedroegen.

Het Gerechtshof Arnhem oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand in deze omstandigheden redelijkerwijs als normale uitgaven in rechtstreeks verband met het overlijden konden worden beschouwd. De kosten waren niet veroorzaakt door de wens van de echtgenote of het besluit van belanghebbende, maar door het beroep dat door de regionale inspecteur was ingesteld. Het Hof erkende dat het verband tussen de uitgaven en het overlijden toevallig kon zijn, maar dit stond niet in de weg aan de gevraagde aftrek, aangezien het ging om niet restitueerbare uitgaven zonder dat daar een waardevol vermogensrecht tegenover stond.

Het beroep van belanghebbende werd gegrond verklaard, en het belastbaar inkomen werd verminderd tot ƒ 37.592,-. De proceskosten werden berekend op € 644,-, en de Inspecteur werd veroordeeld deze kosten te vergoeden aan belanghebbende. De uitspraak werd op 18 april 2002 gedaan door mr. Matthijssen, raadsheer, in aanwezigheid van mr. Egberts als griffier. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen kunnen verzoeken om een schriftelijke vervanging van de uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/01439
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
inspecteur : Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 11 juli 2000 op bezwaar
aanslagnummer : [01.H76]
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1997
mondelinge behandeling : op 4 april 2002 te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier
waarbij verschenen : [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbendes echtgenote, geboren 21 juni 1924, heeft tijdens haar leven de wens te kennen gegeven gebruik te willen maken van de door een wijziging van de Wet op de lijkbezorging geboden mogelijkheid na haar overlijden op haar eigen landgoed te worden begraven. Haar desbetreffende verzoek is door de gemeenteraad van [Z] ingewilligd. Op 6 november 1997 tekende de regionale inspecteur Milieuhygiëne Oost beroep aan tegen de beslissing van de gemeenteraad. Op 15 november 1997 overleed de echtgenote van belanghebbende. Op 18 november 1997 verkreeg belanghebbende, die geen partij was in het geschil tussen de regionale inspecteur en de gemeenteraad, door middel van een voorlopige voorziening alsnog de benodigde toestemming. De kosten van rechtsbijstand voor het verkrijgen van de voorlopige voorziening bedroegen ƒ 11.112,-. De overige in verband met het overlijden gemaakte kosten bedroegen ƒ 6.333,-.
2. Naar het oordeel van het Hof moeten de kosten van rechtsbijstand in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs worden beschouwd als naar aard en omvang normale, in rechtstreeks verband met het overlijden gedane uitgaven. De kosten van rechtsbijstand zijn niet veroorzaakt door de, op zichzelf niet bijzonder kostbare, wens van belanghebbendes echtgenote en/of door het besluit van belanghebbende aan die wens tegemoet te komen, maar door de niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheid van het door de regionale inspecteur ingestelde beroep.
3. Aan de Inspecteur kan worden toegegeven dat ook indien belanghebbendes echtgenote niet reeds in 1997 was overleden wellicht vergelijkbare kosten van rechtsbijstand zouden zijn gemaakt en dat daarom het verband tussen uitgaven en overlijden in wezen toevallig is, maar die omstandigheid staat naar het oordeel van het Hof niet aan de gevraagde aftrek in de weg, omdat het om naar hun aard niet restitueerbare uitgaven ging en bovendien niet gezegd kan worden dat tegenover die uitgaven een waardevol vermogensrecht werd verkregen.
4. Het beroep van belanghebbende is gegrond. Niet in geschil is dat het belastbaar inkomen in dat geval dient te worden verminderd tot ƒ 37.592,-.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met de Algemene wet bestuurs-recht te berekenen op 2 × € 322 × 1 ofwel € 644,-.
beslissing:
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.058,51 (ƒ 37.592,-);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644,- (ƒ 1.420,-), te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door zijn gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60,-) te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2002 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.L.M. Egberts) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 mei 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.