ECLI:NL:GHARN:2002:AE4404
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Lamens
- J.M. Sitsen
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van buitengewone lasten in verband met ziekte en invaliditeit
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 mei 2002 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor de jaren 1996 en 1997. De belanghebbende, die zijn echtgenote ondersteunt die lijdt aan verschillende gezondheidsproblemen, heeft kosten gemaakt voor de voeding en verzorging van honden die hij als hulpmiddelen beschouwt. De echtgenote is slechthorend, halfzijdig verlamd en lijdt aan hoge bloeddruk en suikerziekte, waardoor zij grotendeels afhankelijk is van een rolstoel. De belanghebbende heeft in 1996 een nieuwe hond aangeschaft, nadat zijn vorige hond in 1997 was overleden, en heeft deze hond opgeleid om bepaalde taken uit te voeren.
De belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en heeft kosten van de honden als buitengewone lasten opgevoerd, evenals uitgaven voor het levensonderhoud van zijn dochter die in Spanje woont. De Inspecteur heeft deze aftrekken niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot het geschil. Het Hof heeft geoordeeld dat de honden niet als hulpmiddelen kunnen worden aangemerkt volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964, omdat zij niet noodzakelijk zijn voor het vervullen van normale lichaamsfuncties van de echtgenote. Het Hof concludeert dat de kosten van de honden niet in aftrek kunnen worden gebracht.
Daarnaast heeft het Hof de aftrek van uitgaven voor het levensonderhoud van de dochter beoordeeld. De belanghebbende heeft een bedrag van 480.000 pesetas overgemaakt aan zijn dochter, maar het Hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de dochter behoeftig was. Het Hof heeft de bestreden uitspraak voor het jaar 1996 bevestigd, maar de uitspraak voor het jaar 1997 vernietigd en de aanslag verminderd. De belanghebbende heeft recht op een beperkte aftrek voor het jaar 1997, maar het Hof heeft geen vertrouwen gegeven voor toekomstige jaren zonder bewijs van behoeftigheid van de dochter.
De uitspraak heeft geleid tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 22. De belanghebbende kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal verzoeken om een schriftelijke vervanging van de mondelinge uitspraak.