ECLI:NL:GHARN:2002:AE4404

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-00553
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
  • J.M. Sitsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van buitengewone lasten in verband met ziekte en invaliditeit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 mei 2002 uitspraak gedaan over de aftrekbaarheid van buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor de jaren 1996 en 1997. De belanghebbende, die zijn echtgenote ondersteunt die lijdt aan verschillende gezondheidsproblemen, heeft kosten gemaakt voor de voeding en verzorging van honden die hij als hulpmiddelen beschouwt. De echtgenote is slechthorend, halfzijdig verlamd en lijdt aan hoge bloeddruk en suikerziekte, waardoor zij grotendeels afhankelijk is van een rolstoel. De belanghebbende heeft in 1996 een nieuwe hond aangeschaft, nadat zijn vorige hond in 1997 was overleden, en heeft deze hond opgeleid om bepaalde taken uit te voeren.

De belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en heeft kosten van de honden als buitengewone lasten opgevoerd, evenals uitgaven voor het levensonderhoud van zijn dochter die in Spanje woont. De Inspecteur heeft deze aftrekken niet geaccepteerd, wat heeft geleid tot het geschil. Het Hof heeft geoordeeld dat de honden niet als hulpmiddelen kunnen worden aangemerkt volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964, omdat zij niet noodzakelijk zijn voor het vervullen van normale lichaamsfuncties van de echtgenote. Het Hof concludeert dat de kosten van de honden niet in aftrek kunnen worden gebracht.

Daarnaast heeft het Hof de aftrek van uitgaven voor het levensonderhoud van de dochter beoordeeld. De belanghebbende heeft een bedrag van 480.000 pesetas overgemaakt aan zijn dochter, maar het Hof oordeelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de dochter behoeftig was. Het Hof heeft de bestreden uitspraak voor het jaar 1996 bevestigd, maar de uitspraak voor het jaar 1997 vernietigd en de aanslag verminderd. De belanghebbende heeft recht op een beperkte aftrek voor het jaar 1997, maar het Hof heeft geen vertrouwen gegeven voor toekomstige jaren zonder bewijs van behoeftigheid van de dochter.

De uitspraak heeft geleid tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, en de proceskosten zijn vastgesteld op € 22. De belanghebbende kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal verzoeken om een schriftelijke vervanging van de mondelinge uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/00553
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]
aangevallen beslissing : de uitspraken op bezwaar voor de jaren 1996 en 1997
betreft : aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 en 1997
nummer : [01.H66 en 02.H76]
mondelinge behandeling : op 24 april 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]
gronden:
1. Belanghebbende heeft zelf een hond opgeleid om bepaalde functies en handelingen te verrichten waartoe zijn echtgenote niet meer in staat is. Belanghebbendes echtgenote lijdt aan slechthorendheid. Zij is halfzijdig verlamd en lijdt aan een hoge bloeddruk en suikerziekte. Hierdoor is zij genoodzaakt zich grotendeels in een rolstoel te verplaatsen. De hond is in 1997 overleden. Belanghebbende heeft in 1996 een nieuwe hond gekocht die door hem eveneens zelf opgeleid is voor de uitvoering van bepaalde taken.
2. Belanghebbende heeft een dochter die met haar Spaanse man en hun twee kinderen in Spanje woont. Belanghebbende stelt zijn dochter financieel te hebben ondersteund door aan haar en haar gezin bepaalde geldbedragen over te maken.
3. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997 gedaan. Hij rekent tot de buitengewone lasten de kosten van voeding en verzorging van de honden. Hij stelt de aftrekbare bedragen voor het jaar 1996 op ƒ 3.700 en voor het jaar 1997 op ƒ 3.366. Voorts voert belanghebbende voor het jaar 1997 buitengewone lasten op terzake van uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen ouder dan 27 jaar van ƒ 6.006, na aftrek van de drempel van ƒ 800.
4. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voor beide jaren de aftrek van onder 3. vermelde buitengewone lasten niet geaccepteerd.
5. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende voor de jaren 1996 en 1997 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit wegens de kosten van voeding en verzorging van de honden. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ter zake van uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen ouder dan 27 jaar en andere verwanten.
6. Artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) bepaalt dat onder meer als buitengewone lasten worden aangemerkt de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden van de belastingplichtige en diens niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot. Het derde lid, aanhef en onderdeel a, van dit artikel bepaalt dat onder uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling onder meer uitsluitend wordt verstaan de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.
7. Belanghebbende is van mening dat de honden dienen te worden aangemerkt als hulpmiddelen in de zin van de Wet IB.
8. Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening dan wel een apparaat als hulpmiddel kan worden aangemerkt staat voorop dat moet worden getoetst of de voorziening c.q. het apparaat de zieke of invalide in staat stelt de normale lichaamsfuncties te vervullen, waartoe hij of zij zonder de voorziening niet in staat zou zijn. Voorzieningen en apparaten die zich niet onderscheiden van dingen die ook buiten verband van ziekte of invaliditeit worden gebruikt kunnen niet als hulpmiddel worden aangemerkt.
9. Het Hof is van oordeel dat de hond van belanghebbende niet is aan te merken als een hulpmiddel in de zin van de Wet IB. De hond stelt de echtgenote van belanghebbende niet in staat de normale lichaamsfuncties te vervullen. Het Hof is daarnaast van mening dat een persoon in de financiële omstandigheden van belanghebbende ook een hond zou hebben gehad indien zijn echtgenote niet slechthorend en invalide zou zijn geweest, zodat de normale kosten van voeding en verzorging reeds om die reden niet in aftrek kunnen worden toegelaten.
10. Het Hof verwerpt belanghebbendes grief voor zover hij daarmee een beroep op doet op het vertrouwensbeginsel. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 februari 1996 een brief aan belanghebbende verzonden waarin het vertrouwen met ingang van 1 januari 1996 wordt opgezegd.
11. Artikel 46, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en ten tweede, van de Wet IB bepaalt dat als buitengewone lasten onder meer worden aangemerkt de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen van 27 jaar en ouder, voorzover die uitgaven meer bedragen dan ƒ 800 of, zo dit minder is, 2 procent van het onzuiver inkomen en mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond en in geld of geldeenheden andere dan de gulden worden gedaan.
12. Ter zitting zijn partijen het er over eens geworden dat belanghebbende ten behoeve van zijn dochter in het jaar 1997 in totaal 480.000 pesetas heeft overgemaakt middels postwissels. De Inspecteur acht echter niet aannemelijk gemaakt dat de dochter behoeftig is geweest in haar levensonderhoud. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is belanghebbende eenmalig voor het jaar 1997 een aftrek van ƒ 1000, na aftrek van de drempel van ƒ 800, te verlenen. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die moeten leiden tot aftrek van een hoger bedrag.
13. Indien belanghebbende voor de jaren na 1997 de dochter eveneens financieel heeft ondersteund, dient hij voor die jaren aannemelijk te maken dat de dochter toen behoeftig is geweest. Aan de toekenning van de aftrek van ƒ 1000 voor het jaar 1997 kan derhalve geen vertrouwen worden ontleend.
slotsom:
Het beroep is gedeeltelijk gegrond.
proceskosten:
Nu het beroep van belanghebbende gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, acht het Hof termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn belanghebbendes reis- en verblijfkosten begroot op € 22.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- bevestigt de bestreden uitspraak voor het jaar 1996;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor het jaar 1997;
- vermindert de aanslag over het jaar 1997 tot één, berekend naar een belastbaar inkomen van € 26.348 (ƒ 58.064);
- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 22, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2002 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.M. Sitsen) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 mei 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.