ECLI:NL:GHARN:2002:AE4412
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J. Lamens
- Rechtspraak.nl
Waardeovergang van bedrijfsopstallen naar privé-vermogen bij staking van een eenmanszaak
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 26 april 2002, staat de waardering van bedrijfsopstallen en ondergrond bij de overgang naar privé-vermogen centraal. De belanghebbende, geboren in 1929, had tot 1 oktober 1999 een pluimveebedrijf dat hij als eenmanszaak dreef. Na de staking van de onderneming was hij voornemens het woonhuis duurzaam te blijven bewonen, maar had hij geen plannen om de bedrijfsopstallen te verkopen of te verhuren. De bedrijfsopstallen werden als ondernemingsvermogen aangemerkt, terwijl het woonhuis met ondergrond als privé-vermogen werd beschouwd. De volle waarde in het economische verkeer (WEV) van de bedrijfsopstallen werd vastgesteld op ƒ 75.000, terwijl de boekwaarde op het moment van staking slechts ƒ 396 was.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of bij de berekening van de stakingswinst rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende factor vanwege de voortgezette bewoning van het woonhuis door de belanghebbende. De belanghebbende stelt dat deze voortgezette bewoning een negatieve invloed heeft op de waarde van de bedrijfsopstallen, terwijl de Inspecteur dit ontkent. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende, die de bewijslast draagt, niet heeft aangetoond dat de bedrijfsopstallen niet afzonderlijk te verhuren of te exploiteren zijn. Het Hof concludeert dat de bedrijfsopstallen verkoopbaar of verhuurbaar zijn los van het woonhuis.
Uiteindelijk oordeelt het Hof dat de overgang van de bedrijfsopstallen naar het privé-vermogen plaatsvindt tegen de volle waarde in het economische verkeer, vrij van verhuur en gebruik. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. De proceskosten worden niet toegewezen, aangezien het Hof geen termen aanwezig acht voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.