ECLI:NL:GHARN:2002:AE4776

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-01063
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
  • J.J. Gankema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verdere afschrijving op bedrijfsmiddel in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 15 mei 2002, staat de weigering van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen om verdere afschrijving op een bedrijfsmiddel toe, centraal. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een dames- en herenkapsalon runt in de vorm van een vennootschap onder firma, heeft een bedrijfspand dat in 1977 is aangeschaft voor een bedrag van f 75.955. De boekwaarde van het pand was ultimo 1997 vastgesteld op f 16.022, terwijl de WOZ-waarde per 1 januari 1995 op f 81.500 was vastgesteld. De Inspecteur weigerde verdere afschrijving op het bedrijfsmiddel, wat leidde tot een geschil.

De belanghebbende stelde dat de Inspecteur in het verleden een bepaald standpunt had ingenomen met betrekking tot de afschrijving, en dat hij hierop had vertrouwd. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bewust standpunt van de Inspecteur. Het Hof concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat de lange periode waarin dezelfde afschrijving was toegestaan, niet voldoende was om een rechtens te beschermen vertrouwen te rechtvaardigen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Tevens oordeelde het Hof dat er geen termen aanwezig waren voor een kostenveroordeling. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak. Het Hof benadrukte dat bij deze vervanging de gedane uitspraak niet aan een heroverweging mocht worden onderworpen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/01063
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998
nummer : [01.H86]
mondelinge behandeling : op 1 mei 2002 te Arnhem
waarbij verschenen : [de Inspecteur]
waarbij niet verschenen : belanghebbendes gemachtigde […], die overeenkomstig de wet is opgeroepen
gronden:
1. Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote [Y] een dames- en herenkapsalon in de vorm van een vennootschap onder firma. De onderneming wordt gedreven in een woonwinkelpand, waarvan het bedrijfsgedeelte tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend.
2. Het bedrijfsdeel van dat pand is in 1977 aangeschaft voor f 75.955 (f 65.955 voor het pand en f 10.000 voor de grond). Voor die waarde werd het geactiveerd op de balans. De restwaarde van dit bedrijfsmiddel werd gesteld op f 500.
3. Ultimo 1997 bedroeg de boekwaarde van het bedrijfsmiddel f 16.022 (f 6.022 voor het pand en f 10.000 voor de grond).
4. De WOZ-waarde per peildatum 1 januari 1995 van het onderhavige bedrijfsmiddel is vastgesteld op f 81.500 (f 74.000 voor de opstal en f 7.500 voor de grond).
5. Bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur op grond van de onder 4 vermelde gegevens (verdere) afschrijving op het bedrijfsmiddel geweigerd.
6. De geschatte residuwaarde, zijnde de waarde die het bedrijfsmiddel naar verwachting in elk geval zal hebben op het moment dat het voor de uitoefening van het bedrijf niet meer geschikt is, kan worden aangehouden totdat blijkt van een aanmerkelijke verandering van die waarde, welke redelijkerwijs als blijvend kan worden aangemerkt (Hoge Raad d.d. 2 januari 1958, BNB 1958/56).
7. Gelet op de onder 4 vermelde WOZ-waarde per peildatum 1 januari 1995 van het onderhavige bedrijfsmiddel van f 74.000 acht het Hof het aannemelijk dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering van de waarde van het bedrijfsmiddel, welke redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd.
Onder deze omstandigheden kan er van worden uitgegaan dat de residuwaarde niet dalen onder de genoemde boekwaarde van het bedrijfspand per ultimo 1997 van f 6.022. De Inspecteur heeft verdere afschrijving op het bedrijfsmiddel dan ook terecht geweigerd.
8. Tegenover de betwisting door de Inspecteur maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de Inspecteur met betrekking tot de toegepaste afschrijving in het verleden een bewust standpunt heeft ingenomen. Aan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende lange tijd dezelfde afschrijving heeft toegestaan, kan belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat deze onder alle omstandigheden mag worden voortgezet. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dan ook.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2002 door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.J. Gankema) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 mei 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.