ECLI:NL:GHARN:2002:AE4963
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.P.M. Kooijmans
- J.M. Sitsen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het hoge reiskostenforfait voor directeur zonder openbaarvervoerverklaring
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 mei 2002 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de aftrekbaarheid van reiskosten door een directeur van een besloten vennootschap. De belanghebbende, die vanaf 1 juli 1998 de functie van directeur bekleedde, reisde regelmatig van zijn woonplaats naar zijn werkplek, gelegen op meer dan 30 kilometer afstand. Aangezien hij geen rijbewijs bezat, was hij afhankelijk van het openbaar vervoer. In 1998 was er echter geen rechtstreekse verbinding tussen zijn woon- en werkplaats, waardoor hij verschillende routes moest nemen en losse treinkaartjes moest kopen. De NS had geen openbaar-vervoerverklaring afgegeven die nodig was voor de toepassing van het hoge reiskostenforfait, zoals voorgeschreven in de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
De belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van ƒ 3.908 als reiskostenforfait opgevoerd, minus een tegemoetkoming van ƒ 1.215 van zijn werkgever. De Inspecteur van de Belastingdienst accepteerde deze aftrek echter niet, wat leidde tot een bezwaar dat door de Inspecteur werd afgewezen. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het hoge reiskostenforfait, omdat hij niet beschikte over de vereiste openbaar-vervoerverklaring. Het Hof stelde vast dat de wetgever deze voorwaarde had gesteld om de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van de regeling te waarborgen.
Het Gerechtshof concludeerde dat er geen sprake was van ongeoorloofde discriminatie en dat de beperking van het hoge reiskostenforfait gerechtvaardigd was. De belanghebbende kon derhalve geen reiskostenforfait in aftrek brengen. De uitspraak van de Inspecteur werd bevestigd, en het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De mondelinge uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak.