ECLI:NL:GHARN:2002:AE5563

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/722
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van een verkochte Mercedes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. N.L.J.M. Rijssenbeek, had een Mercedes gekocht van de besloten vennootschap [geïntimeerde], die ook door dezelfde procureur werd vertegenwoordigd. De appellant stelde dat de auto niet voldeed aan de overeenkomst, omdat deze een versleten motor had. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de appellant rekening had moeten houden met de slijtage van de motor, maar de appellant was het hier niet mee eens en voerde drie grieven aan in het hoger beroep.

Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat de door [appellant] van [geïntimeerde] afgenomen Mercedes niet aan de overeenkomst beantwoordde. Het hof oordeelde dat de appellant in beginsel mocht verwachten dat de auto de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn. De stellingen van [geïntimeerde] dat de appellant als bezitter van een oldtimer kennis had van de staat van de motor, werden door het hof niet overtuigend geacht. Het hof concludeerde dat de vordering van de appellant tot ontbinding van de overeenkomst moest worden toegewezen.

Het hof heeft vervolgens een comparitie van partijen bepaald om inlichtingen te verkrijgen over de door [appellant] verlangde vergoedingen en om te onderzoeken of er een schikking kon worden bereikt. De beslissing van het hof werd uitgesproken op 16 juli 2002, waarbij de rechters C.M. Hilverda, A. Steeg en J. van den Heuvel betrokken waren.

Uitspraak

16 juli 2002
eerste civiele kamer
rolnummer 2001/722
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de door de rechtbank te Arnhem tussen appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde gewezen vonnissen van 8 juni 2000 en 5 juli 2001. Een fotokopie van die vonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 23 augustus 2001 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 juli 2001, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen om aan hem te voldoen datgene wat in eerste aanleg is gevorderd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Ten slotte hebben partijen hun procesdossiers overgelegd voor het wijzen van arrest.
3 De grieven
[appellant] heeft de volgende grieven geformuleerd:
Grief I:
Ten onrechte overweegt de rechtbank (rechtsoverweging 4 van het bestreden vonnis) dat [appellant] bedacht moest zijn op de mate van slijtage.
Grief II:
Ten onrechte overweegt de rechtbank (rechtsoverweging 5 van het bestreden vonnis) dat [geïntimeerde] geen (vorm van) garantie zou hebben gegeven.
Grief III:
In rechtsoverweging 6 van het bestreden vonnis overweegt de rechtbank ten onrechte dat [geïntimeerde] niet van de slijtage op de hoogte was of daarvan op de hoogte had behoren te zijn.
4 De vaststaande feiten
Tegen de overwegingen van de rechtbank inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
Aan de vaststaande feiten kan worden toegevoegd dat de door [appellant] van [geïntimeerde] afgenomen Mercedes op benzine liep.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Het geschil betreft de vraag of de door [appellant] van [geïntimeerde] afgenomen Mercedes nu wel of niet aan de overeenkomst beantwoordde. Krachtens (artikel 7:50 juncto) artikel 7:17 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. [appellant] mocht verwachten dat de Mercedes de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Tussen partijen staat vast dat de auto bij de transactie een versleten motor had en daarmee niet de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn (zie de onbestreden rechtsoverwegingen 3 en 4, eerste zin van het vonnis van 5 juli 2001). In dit hoger beroep speelt enkel de vraag of [appellant] de aanwezigheid van een niet-versleten motor mocht verwachten en daaraan niet behoefde te twijfelen. Het antwoord is afhankelijk van alle omstandigheden van dit specifieke geval.
5.2 Ten tijde van de overeenkomst had de toen elf jaar oude Mercedes 172.300 kilometer op de teller. [appellant] heeft terecht aangevoerd dat het heel goed mogelijk is dat een Mercedes van dit type veel meer kilometers kan rijden voordat de motor versleten is. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat de slijtage van de motor van een auto sterk afhankelijk is van de aard van het gebruik, de wijze van rijden en de mate van onderhoud. Het is tevens een feit van algemene bekendheid dat dieselmotoren veel langer plegen mee te gaan dan benzinemotoren. Dat betekent dat [appellant] ten tijde van de overeenkomst in beginsel, mede gelet op het feit dat de door hem verkregen auto was uitgerust met een benzinemotor, rekening had moeten houden met de mogelijkheid van (ernstige) slijtage aan de motor. De eerste grief faalt.
5.3 Op [appellant] rustte derhalve in beginsel een eigen onderzoeksplicht naar de kwaliteit van de motor. Voor de vraag of het nalaten van dit onderzoek door [appellant] aan een geslaagd beroep op nonconformiteit in de weg staat, zijn de overige omstandigheden van het geval van belang. Partijen zijn het erover eens dat de prijs van de auto enkel gelet op het bouwjaar en de kilometerstand reëel was. [appellant] heeft voor de totstandkoming van de ruilovereenkomst met de Mercedes een proefrit gemaakt. Tijdens die proefrit is de motor afgeslagen en kon die zelfs door een monteur van [geïntimeerde] niet meer worden gestart. Tussen partijen staat vast dat [X] namens [geïntimeerde] toen heeft gezegd “dat wij de auto in orde zouden maken zodat hij gewoon goed was”. [appellant] heeft onbestreden aangevoerd dat [X] zelfs de term “piekfijn in orde” heeft gebezigd. Volgens partijen zou de auto daartoe een grote beurt en een APK-keuring ondergaan. Volgens [X] speelde de transactie zich af “zoals gebruikelijk bij ons in een sfeer van: ‘Joh, als het niet goed is komt u maar terug, dat regelen we dan wel’” (proces-verbaal van comparitie).
Bij de uitleg van deze uitlatingen komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. Deze mededelingen namens [geïntimeerde] mocht [appellant] naar het oordeel van het hof redelijkerwijze niet zonder meer opvatten als een door [geïntimeerde] gegeven garantie. Wel mocht [appellant] gelet op deze uitlatingen en in het licht van de overige omstandigheden van het geval verwachten dat alle gebreken die bij de grote beurt en de APK-keuring aan het licht zouden (moeten) komen of daarvoor reeds aan [geïntimeerde] bekend waren en die aan een normaal gebruik in de weg stonden (zoals een versleten motor, zie onder 5.1), door [geïntimeerde] zouden worden opgelost. In zoverre slaagt de tweede grief. Indien [geïntimeerde] ten tijde van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat de Mercedes een versleten motor had, staat derhalve vast dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordde.
5.4 Dat [geïntimeerde] ten tijde van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat de Mercedes een versleten motor had, volgt uit haar eigen stellingen. Bij dupliek (onder 5) heeft [geïntimeerde] namelijk het volgende betoogd: “[appellant] reed voorheen in een oldtimer (…). Oldtimers vergen over het algemeen veel onderhoud en de bezitters hiervan moeten derhalve beschikken over de nodige kennis omtrent de staat van de auto zelve en van de motor. Bezitters van oldtimers zijn veelal in staat om goede en slechte auto’s van elkaar te onderscheiden. Ook eventuele problemen bemerken zij zeer snel en (zij, hof) kunnen de oorzaak hiervan traceren. Indien de Mercedes de problemen heeft welke [appellant] stelt (en die inmiddels in hoger beroep zijn komen vast te staan, hof) (…) had hij dit als kenner kunnen en moeten weten na de proefrit. Ook heeft [appellant] ruimschoots tijd en gelegenheid gehad om onder de motorkap te kijken om de motor te inspecteren.” Anders dan [geïntimeerde] aanneemt, beschikt niet elke bezitter van een oldtimer over de nodige kennis van de staat van een motor. Dat [appellant] ten tijde van de overeenkomst deze kennis had, is door [geïntimeerde] niet deugdelijk gesteld en evenmin anderszins gebleken. Voormelde stellingen van [geïntimeerde] impliceren wel dat een deskundige op het gebied van automotoren had moeten weten dat deze auto een versleten motor had. Een garagehouder als [geïntimeerde] is als zulk een deskundige aan te merken.
5.5 Aldus is komen vast te staan dat de door [appellant] van [geïntimeerde] afgenomen Mercedes niet aan de overeenkomst beantwoordde. De vordering van [appellant] tot ontbinding van deze overeenkomst zal derhalve worden toegewezen.
5.6 Het hof zal een comparitie van partijen bepalen om inlichtingen te verkrijgen over de door [appellant] van [geïntimeerde] verlangde vergoedingen en om te onderzoeken of er tussen partijen hierover een schikking kan worden bereikt.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen, [appellant] in persoon en [geïntimeerde] vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking), tezamen met hun raadslieden zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. C.M. Hilverda, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door haar te bepalen dag en tijdstip, zulks tot het geven van inlichtingen als onder 5.6 aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden september en oktober 2002 zullen worden opgegeven ter rolzitting van 20 augustus 2002, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer der partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en alsdan in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van den Heuvel en Hilverda en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 16 juli 2002.