ECLI:NL:GHARN:2002:AE7160

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01975
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de afwijzing van aftrekbare bouwrente in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 juli 2002 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de aftrekbaarheid van bouwrente door belanghebbende, de heer [X], en zijn echtgenote. De belanghebbenden hadden op 12 juli 1996 een koopovereenkomst gesloten met [C] B.V. voor de aankoop van een appartement in een nieuw te bouwen complex. Vanwege hun voorkeur voor een ander appartement in de B-toren, was het niet mogelijk om definitief over te gaan tot aankoop. De overdracht van het appartement in de B-toren vond pas plaats op 21 mei 1997, waarbij belanghebbende bouwrente in rekening werd gebracht over de periode van 1 maart 1996 tot en met 21 mei 1997. Belanghebbende wilde deze bouwrente als aftrekbare kosten opvoeren, maar de Inspecteur van de Belastingdienst accepteerde slechts een deel van deze kosten.

Het Hof oordeelde dat de bouwrente alleen aftrekbaar is voor de periode na het sluiten van de obligatoire koopovereenkomst. Aangezien belanghebbende volgens het Hof pas na 21 februari 1997 verplichtingen is aangegaan met betrekking tot het appartement in de B-toren, kon de bouwrente over de periode van 1 maart 1996 tot 21 februari 1997 niet als aftrekbaar worden beschouwd. Het Hof bevestigde dat de Inspecteur terecht had gesteld dat alleen de bouwrente over de periode van 1 april 1997 tot en met 31 mei 1997 in aftrek kon worden gebracht.

De conclusie van het Hof was dat het beroep van belanghebbende ongegrond was. Er waren geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier. Belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal een verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak, maar tegen de mondelinge uitspraak zelf was geen beroep in cassatie mogelijk.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01975
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997
nummer : [01.H76]
Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft tezamen met zijn echtgenote - als koper - op 12 juli 1996 een koopovereenkomst gesloten met [C] B.V. (deze vennootschap werd vertegenwoordigd door de heer [D]). Daarbij zijn partijen het volgende overeengekomen:
"Aankoop van een appartement in toren A (appartement nr. [AA01]) van het te bouwen complex "[E]" aan de [e-straat 1 te Z] voor de aankoopprijs van ƒ 425.000,--.
Aangezien de heer en mevrouw [X] een voorkeur hebben voor een lokatie in de B toren, en deze thans verkocht of in optie staat bij potentiële kopers/bewoners is het niet mogelijk nu definitief over te gaan op aankoop en beschrijving van het object.
Pas bij definitieve vaststelling zal onmiddellijk zowel de bouwrente als ook het meer en minderwerk gelijk bij de overdrachtsakte aan [C] B.V. betaald c.q verrekend worden."
2. Bij brief van 21 februari 1997 heeft belanghebbende aan een betrokken makelaarskantoor het volgende medegedeeld:
"Hierdoor bevestig ik mijn mondelinge overeenkomst tussen de hr. [D] en ondergetekende waarbij werd overeengekomen dat ik zonder ontbindende voorwaarde het appartement [AA01] en de bijbehorende 2 parkeerplaatsen ([2 en 3]) heb gekocht.
Het is mij bekend dat over de vervallen termijn 7,5% rente op jaarbasis berekend zal worden. Tevens werd overeengekomen dat indien er voor oplevering een geschikt appartement in de "B" toren (…) beschikbaar komt ik hierop het recht van eerste koop, en daarmee de koop van appartement AA laat vervallen, indien ik hiervan gebruik maak."
3. Op 21 mei 1997 is een appartement in de B-toren (appartement [B02]) in eigendom aan belanghebbende en diens echtgenote overgedragen. Ter zake van dit appartement is belanghebbende over de periode 1 maart 1996 tot en met 21 mei 1997 bouwrente in rekening gebracht ten bedrage van (afgerond) ƒ 20.783.
4. Belanghebbende wenst dit bedrag als aftrekbare kosten in aanmerking te nemen. Bij de vaststelling van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur echter slechts de bouwrente over de periode 1 april 1997 tot en met 21 mei 1997 - te weten een bedrag van ƒ 4.593 - in aftrek aanvaard.
5. Bouwrente kan op de voet van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aftrek worden gebracht, indien en voor zover deze rente - als vergoeding voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom - is verschuldigd over de periode gelegen ná het sluiten van de obligatoire koopovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak.
6. De inhoud van de hiervóór onder 1 vermelde koopovereenkomst, in samenhang bezien met de hiervóór onder 2 weergegeven verklaring van belanghebbende, laat naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende met betrekking tot het appartement in de B-toren - benadrukt zij dat de bouwrente op dat object betrekking heeft - (in ieder geval) niet vóór 21 februari 1997 obligatoire verplichtingen is aangegaan. Dit betekent derhalve dat (in ieder geval) de bouwrente over de periode 1 maart 1996 tot 21 februari 1997 niet tot de aftrekbare kosten kan worden gerekend.
7. De Inspecteur is ervan uitgegaan dat belanghebbende op 1 april 1997 verplichtingen is aangegaan met betrekking tot het appartement [B02]. Belanghebbende heeft deze datum als zodanig niet bestreden. Dit brengt met zich dat, zoals de Inspecteur terecht verdedigt, "slechts" de bouwrente over de periode 1 april 1997 tot en met 31 mei 1997 in aftrek kan worden gebracht.
8. Belanghebbendes andersluidende visie kan niet als juist worden aanvaard.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2002 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.M. Sitsen) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juli 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.