ECLI:NL:GHARN:2002:AE7222

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-02508
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 24 juni 2002, staat de aftrekbaarheid van studiekosten centraal. De belanghebbende, werkzaam als trainee bij [A] Holding NV, had in 1999 een bedrag van ƒ 2.927 op zijn brutoloon ingehouden gekregen voor studiekosten die hij maakte tijdens zijn werkuren. Hij verzocht om dit bedrag als buitengewone lasten in mindering te brengen op zijn onzuivere inkomen. De Inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze aftrek, stellende dat er geen sprake was van een op de belanghebbende drukkende uitgave.

Het Hof oordeelt dat de opvatting van de Inspecteur juist is. Het ingehouden bedrag is nooit door de belanghebbende genoten en heeft derhalve geen deel uitgemaakt van zijn vermogen. Hierdoor kan het bedrag niet worden beschouwd als een uitgave die in aanmerking komt voor aftrek. De belanghebbende betoogde dat de vertraging in de inhouding van het salaris op het brutoloon invloed had op de kwalificatie van het bedrag, maar het Hof oordeelt dat dit niet het geval is. De omstandigheid dat het aantal studie-uren niet vooraf was in te schatten, doet ook niets af aan de conclusie dat het bedrag niet tot het vermogen van de belanghebbende behoort.

Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard. Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het proces-verbaal opgemaakt. Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk, maar partijen kunnen verzoeken om een schriftelijke vervangende uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/02508
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999
nummer : [01.H96]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. In het onderhavige jaar (1999) was belanghebbende van 1 januari tot en met 10 september - als trainee - in dienstbetrekking werkzaam bij [A] Holding NV. In deze periode volgde hij voorts de postdoctorale studie Accountancy. Met zijn werkgeefster was belanghebbende overeengekomen dat hem de gelegenheid zou worden geboden (mede) onder werktijd te studeren. Zulks onder inhouding van het salaris over deze in werktijd gemaakte studie-uren. De werkgeefster heeft ter zake van bedoelde studie-uren in 1999 een bedrag van ƒ 2.927 op belanghebbendes brutoloon ingehouden.
2. Belanghebbende wenst dit bedrag als tot de buitengewone lasten te rekenen studiekosten in mindering te brengen op zijn onzuivere inkomen.
3. De Inspecteur heeft deze aftrek niet aanvaard, omdat naar zijn opvatting geen sprake is van een op belanghebbende drukkende uitgave.
4. Deze opvatting van de Inspecteur is juist. Het door belanghebbendes werkgeefster ingehouden bedrag van ƒ 2.927 op het brutoloon is nimmer door belanghebbende genoten - en mitsdien ook niet bij hem belast geweest -, zodat het geen deel is gaan uitmaken van zijn vermogen. Genoemd bedrag kan dan ook niet worden gezien als een door belanghebbende gedane uitgave, zodat van aftrek als uitgave terzake van opleiding of studie voor een beroep geen sprake kan zijn (vergelijk HR 23 december 1998, nr. 34 009, BNB 1999/40).
5. Anders dan belanghebbende betoogt, brengt de omstandigheid dat de werkgeefster het op de studie-uren betrekking hebbende salaris met vertraging van één maand heeft ingehouden op het brutoloon, niet met zich dat het salaris over die uren tot belanghebbendes vermogen is gaan behoren. Indien de visie van belanghebbende juist zou zijn, zou dit overigens tot heffing van belasting over bedoeld (op de studie-uren betrekking hebbend) salaris hebben geleid.
6. De omstandigheid dat, anders dan bijvoorbeeld bij assistenten in opleiding in het Wetenschappelijk Onderwijs, het aantal door belanghebbende in werktijd te maken studie-uren vooraf niet was in te schatten, doet evenmin af aan de conclusie dat het bedrag van ƒ 2.927 niet tot het vermogen van belanghebbende is gaan behoren.
7. Het beroep van belanghebbende faalt.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2002 door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 juli 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.