ECLI:NL:GHARN:2002:AE7310

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/789
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake schadevergoeding en aansprakelijkheid tussen appellant en het Kadaster

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen twee appellanten en de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers. De appellanten, vertegenwoordigd door procureur mr. P.C. Plochg, stelden dat zij schade hadden geleden door een onjuiste grondoverdracht. De zaak kwam voor het hof na een tussenarrest van 5 februari 2002, waarin de appellanten de gelegenheid kregen om hun standpunten verder toe te lichten. De kern van het geschil betrof de grondprijs die door de appellanten aan een derde was betaald en de incassokosten die voortvloeiden uit een geschil met deze derde partij. De appellanten stelden dat de grondprijs van f 325,= per m2 redelijk was, gebaseerd op eerdere betalingen en dat het Kadaster geen bezwaar had gemaakt tegen deze berekening. Het hof oordeelde dat de schadevordering van de appellanten op basis van deze berekening toewijsbaar was. Daarnaast werd vastgesteld dat de appellanten niet in staat waren om de schadevergoeding aan de derde partij te voldoen, wat leidde tot extra kosten. Het hof concludeerde dat het Kadaster aansprakelijk was voor deze kosten, omdat zij de aansprakelijkheid van de hand hadden gewezen. Uiteindelijk werd het vonnis van de kantonrechter vernietigd en werd het Kadaster veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 4.537,80 aan de appellanten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het arrest werd uitgesproken op 16 juli 2002.

Uitspraak

16 juli 2002
tweede civiele kamer
rolnummer 2001/789
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr P.C. Plochg,
tegen:
de openbare rechtspersoon Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 5 februari 2002. Naar aanleiding van dat tussenarrest is aan [appellant] akte verleend van zijn op schrift gestelde uitlating en heeft hij nadere producties in het geding gebracht. Het Kadaster heeft vervolgens laten weten van antwoordakte af te zien, waarna partijen hun procesdossiers hebben overgelegd voor het wijzen van arrest.
2 De verdere beoordeling van hoger beroep
2.1 Bij voornoemd tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag hoe hij tot de door hem aan [S.] betaalde grond-prijs van f 325,= per m2 is gekomen, alsmede over het verweer van het Kadaster betreffende de verschuldigdheid van de door hem aan [S.] betaalde incassokosten.
2.2 [appellant] voert bij zijn voormelde akte aan dat de grondprijs is gebaseerd op de door hem in het kader van de met [K.] gesloten koop-/aanneming-overeenkomst betaalde grondkosten ad (in totaal) f 188.000,=, welk bedrag vervolgens is gedeeld door het aantal m2 waarvan partijen ten tijde van het sluiten van die overeenkomst uitgingen, te weten 570m2. De daaruit voortvloeiende prijs per m2 van f 329,82 is vervolgens naar beneden afgerond tot f 325,=. Nu het Kadaster tegen deze berekening geen bezwaar heeft gemaakt en deze het hof bovendien redelijk voorkomt, is de schadevordering van [appellant] op basis van voormelde berekening toewijsbaar.
2.3 [appellant] stelt ten aanzien van de door hem betaalde incassokosten ad f 500,= (waarvan hij van het Kadaster f 250,= vordert, gezien zijn beperking van de vordering in deze procedure), dat [S.] kort na aankoop van de woning heeft geconstateerd dat hij niet 570 m2, maar 530 m2 overgedragen had gekregen, dat [S.] aanspraak maakte op een vergoeding voor het tekort aan overgedragen vierkante meters grond, dat [appellant] niet in staat was het door [S.] gevorderde bedrag zelf te voldoen, dat hij, [appellant], het Kadaster direct in kennis heeft gesteld van de aansprakelijkstelling van [S.] en het Kadaster daarvoor aansprakelijk heeft gesteld, maar dat het Kadaster aansprakelijkheid van de hand heeft gewezen. [appellant] heeft vervolgens het nodige gedaan om te trachten het Kadaster te overtuigen, doch dat is hem niet gelukt. Omdat [S.] de uitkomst van het geschil tussen [appellant] en het Kadaster niet wenste af te wachten heeft hij een advocaat ingeschakeld, die [appellant] aansprakelijk heeft gesteld voor het schadebedrag van f 9.750,=, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad f 500,=, aldus [appellant].
2.4 Uit de hiervoor weergegeven stellingen van [appellant], die door het Kadaster niet zijn weersproken, volgt dat de reden dat [appellant] [S.] niet aanstonds heeft schadeloos gesteld was gelegen in het feit dat hij het door [S.] gevorderde bedrag niet kon betalen en dat hij om die reden het Kadaster, dat volgens [appellant] de (uiteindelijk) aansprakelijke partij was, zelf direct aansprakelijk heeft gesteld. Nu het Kadaster (naar uit het tussenarrest volgt ten onrechte) aansprakelijkheid van de hand wees en de schade niet voor zijn rekening wenste te nemen, kan het Kadaster [appellant] in deze omstandigheden niet tegenwerpen dat [appellant] [S.] niet aanstonds heeft voldaan. Dat [S.] vervolgens zijn vordering op [appellant] ter incasso uit handen heeft gegeven staat in zodanig verband met de voormelde houding van het Kadaster, dat de daardoor veroorzaakte kosten als vermogensschade aan het Kadaster kan worden toegerekend. Uit de stellingen van [appellant] en de door hem overgelegde brief leidt het hof af dat de door [S.] ingeschakelde advocaat slechts één brief heeft verzonden, teneinde de vordering van [S.] bij [J.] te incasseren en dat [appellant] daarna heeft betaald. De daarmee gemoeide kosten stelt het hof in redelijkheid vast op f 250,=. Nu [appellant] ook niet meer dan dat bedrag van het Kadaster vordert, is ook dit onderdeel van de vordering toewijsbaar.
2.5 De slotsom luidt dat het bestreden vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat de vordering van [appellant] wordt toegewezen. Het Kadaster wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 18 december 2000 en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt het Kadaster aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 4.537,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg;
veroordeelt het Kadaster in de kosten van de procedure, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] vastgesteld op EUR142,94 aan verschotten en EUR 263,19 aan salaris voor zijn gemachtigde en in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op EUR 284,48 aan verschotten en EUR 816,80 aan salaris voor zijn procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Van der Poel, Olthof en Hillen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2002.