ECLI:NL:GHARN:2002:AE7332

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002143-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Houten
  • A. van Ditzhuijzen
  • J. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor moord met eerwraakmotief

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 5 september 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van het medeplegen van moord op 27 december 2000 in [plaats]. De zaak kwam voor het hof na eerdere zittingen op 19 maart en 22 augustus 2002, waarbij de verdediging verzocht om aanvullend DNA-onderzoek. Dit verzoek was gebaseerd op het aantreffen van celmateriaal van onbekende personen in de woning waar het delict had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling werd afgewezen, omdat de noodzaak voor nader DNA-onderzoek niet was aangetoond.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de jonge vrouw, die wilde scheiden van de broer van de verdachte, uit eerwraak hebben vermoord. De verdachte en zijn familie beschouwden de nieuwe relatie van het slachtoffer als een inbreuk op de familie-eer. Tijdens een ontmoeting, die als een verzoeningspoging was gepresenteerd, werd het slachtoffer met tientallen messteken om het leven gebracht. Het hof heeft de impact van deze daad op de nabestaanden en getuigen, waaronder een jong kind, benadrukt.

Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het delict en de noodzaak van generaal preventie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002143-01
Uitspraak dd.: 5 september 2002
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 10 oktober 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichtingen [Z.] te [Z.],
alias
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 19 maart 2002 en 22 augustus 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Verzoek tot aanhouding van de behandeling
De raadsman heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2002 verzocht de behandeling aan te houden, teneinde een aanvullend DNA-onderzoek te laten verrichten, nu uit het rapport van het NFI, gedateerd 21 augustus 2002, betreffende het op 2 april 2002 door het hof bevolen DNA-onderzoek is gebleken dat in de woning [plaats van het delict] te [plaats] nog celmateriaal van vier personen is aangetroffen, dat niet is geïdentificeerd. Door vergelijking van het DNA-profiel van dit materiaal met dat van de bewoners van het pand, zou de identiteit van dit materiaal mogelijk zijn vast te stellen en zou mogelijk zijn aan te tonen dat een ander dan verdachte de (tweede) persoon is geweest die op 27 december 2000 in de woning [plaats van het delict] aanwezig was en de messteken aan het slachtoffer heeft toegebracht.
Voorts zou dit onderzoek gewenst zijn nu niet inzichtelijk is hoe het materiaal voor het eerste onderzoek is geselecteerd, temeer nu "de plukken haar met een SVO-nummer uit de 1000 serie" niet zijn onderzocht.
Nader DNA-onderzoek, als verzocht door de verdediging, kan mogelijk het aangetroffen celmateriaal, dat door het NFI in het rapport van 21 augustus 2002 is omschreven als "afkomstig van een onbekende persoon A tot en met D", herleiden tot het slachtoffer of de bewoners van de woning. De mogelijkheid blijft echter bestaan dat één of meerdere profielen niet tot een bekende persoon zijn te herleiden, temeer nu de voormelde DNA-profielen al zijn vergeleken met de DNA-profielregistratie. Uit deze mogelijke uitkomst van het gevraagde onderzoek kan echter geenszins worden afgeleid dat een ander dan verdachte tijdens het plegen van het delict in de woning aanwezig is geweest. Immers het staat slechts vast waar de monsters zijn aangetroffen, maar niet is vast te stellen wanneer en op welke wijze deze monsters op de plaats van het delict zijn terechtgekomen. Dit geldt te meer nu de betreffende monsters zijn verzameld in een woning waar voorafgaand aan 27 december 2000 meerdere mensen aanwezig zullen zijn geweest en mogelijk voormeld celmateriaal hebben achtergelaten. Het aantreffen van onbekend DNA-materiaal op de plaats van het delict wijst er slechts op dat andere personen voorafgaand aan het onderzoek in de woning aanwezig zijn geweest.
Ten aanzien van de selectie van het te onderzoeken materiaal heeft het hof bij tussenarrest van 2 april 2002 de rechter-commissaris verzocht door de technische recherche uit het materiaal dat tijdens het onderzoek naar de gewelddadige dood van [slachtoffer] is veiliggesteld in en om de woning [plaats van het delict] te [plaats], dat materiaal te laten selecteren dat geschikt is voor DNA-onderzoek en qua aard of vindplaats mogelijk uitsluitsel kan geven over de vraag of verdachte op de plaats van het delict is geweest.
Gelet op de onderzoekopdracht van het hof van 5 april 2002, kan uit het enkele feit dat sommige monsters niet zijn onderzocht, niet de noodzaak tot nader onderzoek worden afgeleid.
Noch uit hetgeen de verdediging heeft gesteld, noch uit het overige bewijsmateriaal en de voorhanden zijnde getuigenverklaringen, volgt de noodzaak van nader DNA-onderzoek en derhalve wijst het hof het verzoek tot aanhouding van de behandeling af.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 december 2000 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade (de zich noemende) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en een van verdachtes mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met messen meerdere malen in het lichaam en het hoofd hebben gestoken, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Het medeplegen van:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte en zijn mededaders handelend uit "eerwraak" een jonge vrouw van het leven hebben beroofd. Het slachtoffer wilde scheiden van de broer van verdachte en binnen de familie van verdachte werd verondersteld dat zij een nieuwe relatie was aangegaan. Dit werd door verdachte en zijn familie ervaren als een inbreuk op de familie-eer. Teneinde de "eer" van verdachte en zijn familie te herwinnen, werd besloten dat het slachtoffer moest worden vermoord. Zogenaamd om tot een verzoening te komen is een ontmoeting gearrangeerd in de woning van een wederzijdse kennis. Tijdens deze ontmoeting is het slachtoffer door verdachte en een mededader met tientallen messteken vermoord. Een van de bewoners heeft het slachtoffer nog proberen te beschermen. Echter mede doordat verdachte één van haar kinderen met de dood bedreigde, heeft deze poging niet mogen baten.
Voor zowel de nabestaanden als de getuigen, onder wie een nog zeer jong kind, moet dit een traumatische ervaring zijn die naar de ervaring leert nog gedurende lange tijd hun leven zal beïnvloeden.
Zo de culturele achtergrond van verdachte al strafverminderend zou kunnen werken, wordt dit tenietgedaan door het belang van de generaal preventieve werking van de straf. Verdachte dient gedurende een lange tijd niet in de maatschappij terug te keren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Van Houten, voorzitter,
mrs Van Ditzhuijzen en Lauwaars, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Van Laethem, griffier,
en op 5 september 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Van Ditzhuijzen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.