ECLI:NL:GHARN:2002:AE7578
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken en WOZ-waarde vaststelling
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 31 juli 2002, betreft het de waardering van onroerende zaken, specifiek een woning en een garage, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De waardepeildatum is vastgesteld op 1 januari 1999. De belanghebbende, een eigenaar van de onroerende zaken, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde, die volgens hem te hoog was. De taxateur had de woning niet inwendig opgenomen, wat leidde tot twijfels over de juistheid van het taxatierapport. De belanghebbende stelde dat de woning in slechte onderhoudstoestand verkeerde, wat niet was meegenomen in de taxatie.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in gebreke was gebleven om de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken. Het Hof heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 90.756,04 en de garage op € 4.084,02, rekening houdend met de slechte staat van onderhoud. Het beroep van de belanghebbende werd ten dele gegrond verklaard. De proceskosten van de belanghebbende werden vastgesteld op € 12,-, te vergoeden door de gemeente Apeldoorn. De uitspraak van het Hof is mondeling gedaan en kan niet in cassatie worden aangevochten, maar partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de waardering van onroerende zaken en de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar in het proces van WOZ-waardebepaling. Het Hof benadrukt dat de stelplicht en bewijslast bij de heffingsambtenaar liggen, en dat een taxatierapport dat niet volledig is, niet als voldoende bewijs kan dienen voor de vastgestelde waarde.