ECLI:NL:GHARN:2002:AE8334

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00-01302
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1998

In deze zaak gaat het om het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De aanslag is vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 51.442. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 mei 2002 te Arnhem, waar belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur aanwezig waren.

Belanghebbende exploiteert samen met zijn echtgenote een agrarisch bedrijf, met een boekjaar dat loopt van 1 mei tot en met 30 april. Bij de aangifte op 5 juli 1999 heeft hij een zelfstandigenaftrek van ƒ 11.085 geclaimd en verzocht om toepassing van de overgangsregeling ingevolge de Wet van 18 december 1997. De Inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd naar ƒ 9.825, het tabelbedrag uit 1997. In geschil is of de verhoging van de zelfstandigenaftrek van ƒ 575, voortvloeiend uit de Wet 1997, moet worden toegepast, of dat de tabelbedragen van 1997 moeten worden gehanteerd.

Het Hof oordeelt dat de verhoging van de zelfstandigenaftrek van ƒ 9.825 naar ƒ 11.085 in 1998 voortvloeit uit een inflatiecorrectie en andere wettelijke bepalingen. Het Hof concludeert dat de overgangsregeling enkel betrekking heeft op de verhoging van ƒ 575 en dat de overige verhogingen en de inflatiecorrectie onverkort van toepassing zijn. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de aanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen van € 23.032 (oftewel ƒ 50.757), en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/01302
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1998.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.442.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 mei 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur].
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende exploiteert met zijn echtgenote een agrarisch bedrijf. Het boekjaar van het bedrijf loopt van 1 mei tot en met 30 april.
2.2. Bij het indienen van de aangifte op 5 juli 1999 heeft belanghebbende een zelfstandigenaftrek geclaimd van ƒ 11.085. Gelijktijdig heeft hij een verzoek gedaan om toepassing van de overgangsregeling ingevolge artikel IV van de Wet van 18 december 1997, Stb. 736, houdende wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 c.a. (aanpassing van de oudedagsreserve en de zelfstandigenaftrek alsmede het vervallen van de vermogensaftrek) (hierna: de overgangsregeling).
2.3. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd tot een bedrag van ƒ 9.825, zijnde het tabelbedrag uit het jaar 1997.
2.4. In bezwaar en beroep gaat belanghebbende akkoord met het buiten toepassing laten van een verhoging van de zelfstandigenaftrek ter grootte van ƒ 575.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of in geval van een verzoek om toepassing van de overgangsregeling als bedoeld onder 2.2. slechts de ƒ 575 aan verhoging van de zelfstandigenaftrek die voortvloeit uit de in 2.2. bedoelde Wet van 18 december 1998, Stb. 736 (hierna: de Wet 1997) met ingang van 1 januari 1999 moet worden toegepast terwijl alle overige verhogingen van de zelfstandigenaftrek zoals die voortvloeien uit andere wetten reeds in het onderhavige boekjaar kunnen worden toegepast, zoals belanghebbende betoogt, dan wel de tabelbedragen van de zelfstandigenaftrek uit het jaar 1997 moeten worden toegepast, zoals de Inspecteur verdedigt.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen nieuwe argumenten of verweren toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 50.757.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In artikel 44m, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) zijn in de derde kolom van de tabel de bedragen van de zelfstandigenaftrek opgenomen. In het jaar 1997 bedraagt de zelfstandigenaftrek in laagste winstcategorie ƒ 9.825, in het jaar 1998 bedraagt deze ƒ 11.085.
4.2 De verhoging van de zelfstandigenaftrek van ƒ 9.825 naar het bedrag van ƒ 11.085 in het jaar 1998 vloeit voort uit een inflatiecorrectie op basis van artikel 66b van de Wet en uit een aantal bepalingen opgenomen in andere wetten. De inflatiecorrectie, vastgesteld bij ministeriële regeling en uitgedrukt in een tabelcorrectiefactor, bedraagt voor het kalenderjaar 1998 1,019. Voornoemde (in casu relevante) andere bepalingen uit andere wetten waaruit verhogingen van de zelfstandigenaftrek voortvloeien zijn onder punt 4.3 tot en met 4.5 weergegeven.
4.3 Artikel I, onderdeel G, sub 2, van de Wet 1997 bepaalt dat de bedragen van de zelfstandigenaftrek worden verhoogd met ƒ 575. Artikel IV, van de Wet 1997 luidt als volgt:
"1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.
2. Ten aanzien van een belastingplichtige die winst geniet uit een voor zijn rekening gedreven onderneming waarvan het boekjaar is aangevangen voor 1 januari 1998 en eindigt na 1 januari 1998, vinden op verzoek van de belastingplichtige de wijzigingen ingevolge deze wet eerst toepassing met ingang van 1 januari 1999. Het verzoek wordt bij de aangifte gedaan."
4.4 Op basis van de Wet van 13 december 1995, Stb 664 (hierna: Wet 1995) worden, nadat de tabelcorrectiefactor bij aanvang van het kalenderjaar is toegepast, met ingang van 1 januari 1998 de bedragen van de zelfstandigenaftrek vervangen door die bedragen verhoogd met ƒ 150.
4.5 Tenslotte bepaalt artikel 4, onderdeel B, van de Wet van 26 maart 1998, Stb. 175 (hierna: Wet 1998) dat de bedragen van de zelfstandigenaftrek worden verhoogd met ƒ 335. In artikel 7 van de Wet 1998 is opgenomen dat voornoemd artikel 4 terugwerkt tot en met 1 januari 1998 en eerst toepassing vindt nadat de tabelcorrectiefactor bij het begin van het kalenderjaar 1998 is toegepast.
4.6 De zelfstandigenaftrek in de laagste winstcategorie bedraagt in het jaar 1997 ƒ 9.825, na toepassing van de verhoging (ƒ 575) opgenomen in Wet 1997 bedraagt deze ƒ 10.400, na toepassing van de tabelcorrectiefactor 1,019 en afronding bedraagt deze ƒ 10.600, na toepassing van de verhoging (ƒ 150) opgenomen in Wet 1995 bedraagt deze ƒ 10.750 en uiteindelijk na toepassing van de verhoging (ƒ 335) opgenomen in Wet 1998 bedraagt deze ƒ 11.085.
4.7 Gelet op de omstandigheid dat de totale verhoging van de zelfstandigenaftrek ten bedrage van ƒ 1.260 het gevolg is van de invoering van diverse wetten tezamen met de toepassing van de inflatiecorrectie, en dat de van belang zijnde overgangsregeling slechts in één van deze wetten, te weten in Wet 1997, is opgenomen, is het Hof van oordeel dat een verzoek om toepassing van deze overgangsregeling er toe leidt dat slechts de in Wet 1997 opgenomen wijzigingen, in het onderhavige geval de verhoging van ƒ 575, toepassing missen. De verhogingen die voortvloeien uit de overige wetten en de inflatiecorrectie vinden mitsdien onverkort toepassing.
4.8 Voor het standpunt van de Inspecteur dat de passage uit de Nota naar aanleiding van het verslag inzake Wet 1997 "(…) Overigens kan het verzoek slechts worden gedaan voor alle onderdelen van het wetsvoorstel." ook ziet op verhogingen van de zelfstandigenaftrek opgenomen in andere wetten en/of bepalingen, vindt het Hof geen steun in de wet dan wel in de parlementaire geschiedenis van de relevante bepalingen, mede in aanmerking nemend dat een soortgelijke overgangsregeling ontbreekt in deze wetten en bepalingen.
4.9 Het beroep is derhalve gegrond.
5. Proceskosten
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten fiscale procedures te berekenen op 2 punten (beroepschrift + mondelinge behandeling) maal € 322, maal 1 (gewicht van de zaak), maal 1 (minder dan 4 samenhangende zaken) = € 644.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
-vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
-vermindert de onderhavige belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 23.032 (oftewel ƒ 50.757);
-gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23 (oftewel ƒ 60), en
-veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan te Arnhem op 22 augustus 2002 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Linssen als griffier.
(I. Linssen) (P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 augustus 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.