Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 01/01155 (inkomstenbelasting)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 aanvankelijk een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 209.180. Vervolgens is door onjuiste toepassing van artikel 51, lid 7, van de wet op de Inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) belanghebbendes belastbaar inkomen ten onrechte verminderd tot ƒ 116.671. Vervolgens is belanghebbende een navorderingsaanslag met het nummer [01.H77] opgelegd, berekend naar genoemd belastbaar inkomen van ƒ 209.180.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.
1.4. Het Hof heeft op 11 september 2002 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 17 september 2002 aangetekend per post aan partijen verzonden.
1.5. De Inspecteur heeft tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van € 142,50 is tijdig betaald.
Het Hof stelt op grond van de stukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Bij op 1 december 1998 gedagtekende primitieve aanslag over het jaar 1997 is het belastbaar inkomen van belanghebbende vastgesteld op ƒ 209.180.
2.2. Bij op 27 juni 2000 gedagtekende primitieve aanslag over het jaar 1998 is het belastbaar inkomen van belanghebbende vastgesteld op ƒ 92.509 negatief.
2.3. Op 27 oktober 2000 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om middeling van de belastbare inkomens over de jaren 1996 tot en met 1998.
2.4. Bij beschikking van 22 december 2000 heeft de Inspecteur bij vergissing het verlies uit 1998 verrekend met het positieve belastbaar inkomen over 1997 in plaats van verrekening van dit verlies eerst en voorzover mogelijk met het positieve belastbaar inkomen over 1995, zoals zou voorvloeien uit een juiste toepassing van artikel 51, lid 7, Wet IB. Bij de beschikking is het belastbaar inkomen over 1997 vastgesteld op ƒ 116.671.
2.5. Met dagtekening 15 januari 2001 heeft de Inspecteur de thans bestreden navorderingsaanslag vastgesteld, waarbij hij het belastbaar inkomen van belanghebbende over 1997 weer heeft vastgesteld op ƒ 209.180.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van een ambtelijk verzuim dat aan het vaststellen van de navorderingsaanslag in de weg staat.
3.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat navordering mogelijk is, omdat in artikel 51, lid 7, van de Wet IB zo duidelijk is aangegeven wat de volgorde bij verliesverrekening is, dat van een onjuist inzicht in het recht geen sprake kan zijn. Er is daarom, aldus de Inspecteur, sprake van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing, waardoor navordering mogelijk is. Bovendien is volgens de Inspecteur de verrekening van het verlies met een onjuist jaar voor de gemachtigde van belanghebbende kenbaar geweest, nu uit het verzoek om middeling is af te leiden dat de gemachtigde zich ervan bewust was dat een deel van het verlies eerst met het belastbaar inkomen over een eerder jaar zou worden verrekend en het dan nog resterende verlies met het positieve belastbaar inkomen over 1997.
3.3. Namens belanghebbende heeft de gemachtigde aangevoerd dat sprake is van een ambtelijk verzuim dat niet is aan te merken als een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing en dat voor het overige een nieuw feit dat navordering van belasting rechtvaardigt ontbreekt.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Er is sprake van een fout aan de zijde van de Belastingdienst. Een nieuw feit dat de navordering rechtvaardigt ontbreekt. Navordering is dan mogelijk indien (1) sprake is van een schrijf- of tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing, én (2) de fout voor de belastingplichtige - al dan niet door toerekening van wetenschap van diens gemachtigde - kenbaar was.
4.2. De Inspecteur heeft niet gesteld dat bij het vaststellen of verwerken van de onder 2.4 genoemde beschikking terugwenteling verlies zich een schrijf- of tikfout heeft voorgedaan. Het Hof verwerpt het standpunt van de Inspecteur dat sprake is van 'een dergelijke vergissing' als voormeld. Met een zodanig vergissing wordt enkel gedoeld op een vergissing van administratief/organisatorische aard. Een verkeerd inzicht in het recht of het eenvoudigweg niet opletten door een behandelend ambtenaar, kan niet gelden als een vergissing als bedoeld. Voorts ziet het Hof op grond van hetgeen door partijen is aangevoerd geen grond voor de conclusie dat de beschikking bij belanghebbende of diens gemachtigde niet de indruk kon wekken te berusten op een - zij het mogelijk onjuiste - vaststelling daarvan door de Inspecteur.
4.3. Nu zich geen omstandigheid voordoet waarop artikel 16, lid 2, AWR van toepassing is, is navordering van het ten onrechte met het belastbaar inkomen over 1997 verrekende deel van het verlies over 1998 niet mogelijk.
Het beroep van belanghebbende is gegrond.
Het Hof berekent belanghebbendes proceskosten op [1 (beroepschrift) x € 322 x 1 (gewicht van de zaak)] € 322.
Het Gerechtshof vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag.
Aldus gedaan te Arnhem op 29 november 2002 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts, als griffier.
(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 november 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.