ECLI:NL:GHARN:2002:AG4110

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002069-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Vegter
  • mrs. Van Houten
  • mrs. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle inzake diefstal met geweld en vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 28 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle. De verdachte is beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder diefstal met geweld en opzettelijke vrijheidsberoving. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de ernst van de gepleegde misdrijven en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen in de straftoemeting. De overvallen zijn op een brute en bedreigende wijze uitgevoerd, wat een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers met zich meebracht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof zich niet kon verenigen met de eerdere uitspraak.

Uitspraak

.Parketnummer: 21-002069-01
Uitspraak dd.: 28 maart 2002
TEGENSPRAAK
GERECHTSHOF TE ARNHEM
meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 4 oktober 2001 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 maart 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II en voor de inhoud van de nadere omschrijving van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Onrechtmatig verkregen bewijs-verweer
De raadsman van verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat de aanhouding van een medeverdachte, te weten [medeverdachte 1], onrechtmatig is geweest en dat dit twijfels met zich brengt over de rechtmatigheid van de bewijzen zoals die zijn verkregen via de verhoren van [medeverdachte 1],.
(zie ter nadere adstructie de pleitnota, welke aan het proces-verbaal is gehecht)
Het hof is van oordeel dat bij de bevoegde autoriteiten ten tijde van de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 1], op grond van feiten en omstandigheden een voldoende redelijk vermoeden van schuld gerezen was, zodat de aanhouding van [medeverdachte 1], niet onrechtmatig was.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het tot tweemaal toe –zakelijk weergegeven- plegen van diefstal met geweldpleging, alsmede ter zake van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en van de vrijheid beroofd houden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens ter zake van het tot tweemaal toe plegen van diefstal met geweldpleging, alsmede ter zake van opzettelijk iemand wederrechtelijke van de vrijheid beroven en van de vrijheid beroofd houden, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op grond van de persoon van verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder rekening gehouden met de brute en uiterst bedreigende wijze waarop de overvallen zijn uitgevoerd. Door aldus te handelen heeft verdachte in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers.
Naar de ervaring leert zullen de slachtoffers nog lange tijd psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hun is overkomen.
Naar het oordeel van het hof zijn de door verdachte gepleegde feiten zo ernstig en voor de direct betrokkene en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van langere duur in aanmerking komt.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij 1heeft in eerste aanleg een vordering tot vergoeding van de immateriële schade ten bedrage van fl. 7.500,- (thans € 3403,35) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, bij wijze van voorschot toegewezen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van de kosten voor de rechtsbijstand, te weten een bedrag van fl. 1.190,- (thans € 540,00).
Bij vonnis is verdachte verwezen in de door de benadeelde partij 1 gemaakte kosten tot een bedrag van fl. 1.000,- (thans € 453,78).
In het vonnis, waarvan beroep, is voorts op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
De benadeelde partij 1 heeft zich in hoger beroep niet gevoegd voor zover de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg niet was toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij 1 als gevolg van het onder 1 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het toegewezen bedrag. De vordering is voor toewijzing –bij wijze van voorschot- vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Voorts zal het hof verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
De benadeelde partij 2 heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding, te splitsen in materiële en immateriële schade, ten bedrage van fl. 52.824.60 (thans € 23. 970,76) ingesteld.
Deze vordering is bij vonnis, waarvan beroep, voor wat betreft de immateriële schade, bij wijze van voorschot toegewezen tot een bedrag van fl. 7.500,- (thans € 3403,35). Voor het overige is de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van de kosten voor de rechtsbijstand, te weten een bedrag van fl. 1.190,- (thans € 540,00).
Bij vonnis is verdachte verwezen in de door de benadeelde partij 2 gemaakte kosten tot een bedrag van fl. 1.000,- (thans € 453,78).
In het vonnis, waarvan beroep, is voorts op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van genoemde benadeelde opgelegd.
De benadeelde partij 2 heeft zich in hoger beroep niet gevoegd voor zover de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg niet was toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezen verklaard handelen schade heeft geleden tot het toegewezen bedrag. De vordering is in zoverre voor toewijzing –bij wijze van voorschot- vatbaar. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Voorts zal het hof verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 57, 282, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij 1 van een bedrag –bij wijze van voorschot- van € 3.403,35 (drieduizendvierhonderddrie euro en vijfendertig cent), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Verwijst verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep begroot op € 453,78.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van benadeelde partij 1, een bedrag te betalen van € 1.134,45 (duizendeenhonderdvierendertig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van € 1.134,45 ten behoeve van de benadeelde partij 1, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij 2, van een bedrag –bij wijze van voorschot- van € 3.403,35 (drieduizendvierhonderddrie euro en vijfendertig cent), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Verwijst verdachte in de kosten van de benadeelde partij 2, tot de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep begroot op € 453,78.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de staat, ten behoeve van benadeelde partij 2, een bedrag te betalen van € 1.134,45 (duizendeenhonderdvierendertig euro en vijfenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat van € 1.134,45 ten behoeve van de benadeelde partij 2, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dat bedrag te betalen komt te vervallen, en andersom, indien verdachte aan de benadeelde partij dat bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Vegter, voorzitter,
mrs Van Houten en Lauwaars, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Van Onna, griffier,
en op 28 maart 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.