19 november 2002
derde civiele kamer
rolnummer 2001/1017
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Belangenvereniging Camping Hoge Hexel,
gevestigd te Bussum,
appellante in het principaal appèl,
geïntimeerde in het incidenteel appèl,
procureur: mr N.L.J.M. Rijssenbeek,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het incidenteel appèl,
procureur: mr J.C.N.B. Kaal.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 13 december 2000 en 29 augustus 2001 die de arrondissementsrechtbank te Almelo tussen principaal appellante (hierna te noemen: Hoge Hexel) als gedaagde en principaal geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als eiseres heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Hoge Hexel heeft bij exploot van 22 november 2001 [geïntimeerde] aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met gelijktijdige dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Hoge Hexel vijf grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht, en gevorderd dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de bestreden vonnissen zal vernietigen en [geïntimeerde] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen zoals ingesteld in eerste aanleg, althans haar die zal ontzeggen als rechtens ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 Daarna heeft Hoge Hexel akte van rectificatie verzocht.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden, producties in het geding gebracht, en geconcludeerd dat het hof Hoge Hexel in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal ontzeggen en, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, Hoge Hexel in de kosten van dit geding zal veroordelen.
2.5 Daarna heeft Hoge Hexel akte verzocht, waarna [geïntimeerde] antwoord-akte heeft verzocht, tevens houdende incidenteel appèl, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht, en waarbij zij haar vordering wijzigt in die zin dat haar vordering moet zien op [adres] 6 in plaats van [adres] 2.
2.6 Hoge Hexel heeft voorts een akte uitlating verzocht.
2.7 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de rechtbank vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
3.1 Hoge Hexel is een op 1 februari 1977 bij notariële akte opgerichte vereniging. De vereniging heeft, blijkens artikel 2 van deze notariële akte, ten doel het behartigen van belangen van haar leden voor zover die leden als recreanten in welke vorm dan ook gebruik maken van de camping Hoge Hexel, gelegen aan de [adres], alsmede het aankopen en bebouwen van campingterreinen en het exploiteren, ter beschikking stellen, hetzij door overdracht of verhuur, van campingterreinen al dan niet met opstallen, alles uitsluitend ten behoeve van haar leden.
3.2 Op 10 oktober 1981 heeft de algemene vergadering van Hoge Hexel met meerderheid van stemmen het voorstel aangenomen een perceel recreatieterrein gelegen op de camping Hoge Hexel aan te kopen. Het perceel is gekocht voor een bedrag van f 267.350,--. Het transport heeft plaatsgevonden op 17 februari 1982. De aankoop van dit perceel is gefinancierd door inbreng van gelden van leden van Hoge Hexel. De hoogte van deze inbreng werd afhankelijk gesteld van de omvang van het stuk grond dat het betreffende lid in gebruik had.
3.3 Een van deze leden was de heer [A.], broer van geïntimeerde [geïntimeerde]. Hij heeft een bedrag van
f 14.513,24 ingebracht ter financiering. Het perceel dat [A.] in gebruik had, had een oppervlakte van 542 m2 en werd kadastraal aangeduid als [...], ter plaatse aangeduid met de hoofdletter N. Op dit perceel heeft [A.] een zomerhuisje gebouwd. [A.] is op 2 december 1993 overleden.
3.4 Bij brief van 19 mei 1994 heeft [geïntimeerde] middels haar advocaat aan Hoge Hexel medegedeeld levering van het betreffende perceel te eisen.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte, genomen na memorie van antwoord, incidenteel appèl ingesteld. Nu artikel 339 (oud) Rv bepaalt dat incidenteel appèl, op straffe van verval, wordt ingesteld bij conclusie van antwoord, zal zij in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2 Aangezien Hoge Hexel geen grieven heeft aangevoerd tegen het vonnis van 13 december 2000 zal zij in zoverre in het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd Hoge Hexel te veroordelen mee te werken aan levering van het perceel grond dat haar broer tot zijn overlijden in gebruik had. [geïntimeerde] voert hiertoe aan dat haar broer gerechtigd was tot levering van het perceel en dat, nu haar broer is overleden, [geïntimeerde] als erfgenaam gerechtigd is tot levering van het perceel. Hoge Hexel betwist het bestaan van de leveringsplicht respectievelijk de daarop gebaseerde vordering. De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
4.4 Uit de originele verklaring van erfrecht, eerst in appèl bij memorie van antwoord in het geding gebracht, volgt dat [geïntimeerde] bevoegd en gerechtigd is tot de inontvangstneming van al hetgeen behoort tot de nalatenschap van erflater en om daarvoor kwijting te verlenen, en in het algemeen alle feitelijke en rechtshandelingen te verrichten inzake erflaters nalatenschap. [geïntimeerde] is derhalve in de rechten en verplichtingen van de erflater getreden. Grief I faalt.
4.5 Om proceseconomische reden zal het hof eerst het onder grief IV door Hoge Hexel gedane beroep op verjaring van de vordering behandelen. Hierbij gaat het hof veronderstellenderwijs er van uit dat het door [geïntimeerde] gestelde vorderingsrecht bestaat. Tussen partijen is in confesso dat de litigieuze rechtsvordering is verjaard, echter zij zijn verdeeld over de vraag of deze vordering is verjaard op grond van het eerste of tweede lid van artikel 3:307 BW, derhalve of de vordering is verjaard op 1 januari 1993 (primair standpunt van Hoge Hexel) of op 20 mei 1999 (subsidiair standpunt van Hoge Hexel en [geïntimeerde]). [geïntimeerde] heeft betoogd dat het door Hoge Hexel gedane beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat Hoge Hexel, ondanks de gedane betalingen, het bestaan van de leveringsplicht steeds heeft ontkend en [geïntimeerde] na het overlijden van haar broer in 1993 lange tijd haar zaken niet adequaat kon behartigen, zoals blijkt uit een overgelegde verklaring van haar huisarts.
4.6 Het instituut van de verjaring beoogt mede de rechtszekerheid te dienen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de verjaringstermijn buiten toepassing blijven omdat sprake is van onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:2 lid 2 BW. De door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden zijn van onvoldoende gewicht om het belang dat met verjaring is gediend achter te stellen.
4.7 Nu gesteld noch gebleken is dat de minder goede psychische gesteldheid van [geïntimeerde] verband houdt met gedragingen van Hoge Hexel en evenmin is gesteld dat Hoge Hexel tijdens de verjaringstermijn of ten tijde van het beroep op verjaring met die mindere psychische gesteldheid bekend was, valt niet in te zien dat die gesteldheid aan het beroep op verjaring in de weg staat.
4.8 Ook de omstandigheid dat een geslaagd beroep op verjaring meebrengt dat Hoge Hexel de door [geïntimeerde] gestelde leverplicht ongestraft zou verzuimen, levert [geïntimeerde] geen grond op voor haar stelling. Immers, het heeft zowel [geïntimeerde] als haar broer vrijgestaan nakoming van de gestelde vordering te eisen. Nu beiden hebben nagelaten dit tijdig te doen of te herhalen, hoewel daartoe – mede blijkens de brief van 19 mei 1994 - voldoende gelegenheid was, kunnen de gevolgen hiervan niet als grondslag dienen voor de stelling dat een beroep op verjaring onaanvaardbaar zou zijn. Grief IV, voor zover daarmee een beroep wordt gedaan op de verjaring van de vordering, slaagt.
4.9 [geïntimeerde] heeft voorts geen feiten gesteld, die, indien bewezen, het hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen, zodat het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd.
4.10 Nu de vordering is verjaard, behoeven de overige grieven geen bespreking.
4.11 Grief IV slaagt, zodat het tussen partijen gewezen vonnis van 29 augustus 2001 moeten worden vernietigd. Nu Hoge Hexel eerst in appèl een beroep op verjaring van de vordering heeft gedaan, terwijl indien zij zich hier reeds in eerste aanleg op had beroepen, een appèl voorkomen had kunnen worden, zullen de door haar gemaakte kosten van het hoger beroep te haren laste worden gelaten nu die kosten nodeloos zijn veroorzaakt. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg worden veroordeeld.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart Hoge Hexel niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van 13 december 2000;
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep van het vonnis van 29 augustus 2001;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Almelo van 29 augustus 2001 en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met dien verstande dat de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van Hoge Hexel te haren laste zullen blijven, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hoge Hexel voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 993,78 voor salaris van de procureur en op € 181,-- voor griffierecht en voor wat betreft het incidenteel hoger beroep begroot op nihil voor salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs Makkink, Fokker en Rijken en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2002.