ECLI:NL:GHARN:2003:1316

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
2003/309 P
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Heisterkamp
  • A. Valk
  • J. van den Dungen
  • Baron J. de Weichs de Wenne
  • Ing. H. Hamelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanstelling van een medepachter in het kader van de Pachtwet

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Dordrecht. De appellanten, bestaande uit zes personen, hebben in hoger beroep de beslissing van de pachtkamer aangevochten, die op 30 januari 2003 had geoordeeld dat de voorgestelde medepachter, de zoon van de geïntimeerde, voldoende waarborgen biedt voor een goede bedrijfsvoering. De zaak draait om de vraag of de jonge leeftijd van de voorgestelde medepachter een reden kan zijn om de vordering tot medepacht af te wijzen. De appellanten stellen dat de pachtkamer ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen belang aan de vordering ontbrak en dat de voorgestelde medepachter niet voldoende ervaring heeft.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen. Het hof oordeelt dat de pachtovereenkomst van de geïntimeerde met de verpachter, die op 1 mei 2003 zou eindigen, van rechtswege is verlengd met zes jaren. Dit betekent dat de geïntimeerde belang heeft bij zijn vordering tot medepacht. Het hof concludeert dat de voorgestelde medepachter, die inmiddels 19 jaar oud is en zijn opleiding heeft afgerond, voldoende theoretische kennis en praktijkervaring heeft om als medepachter te functioneren. De appellanten hebben geen concrete bezwaren tegen de voorgestelde medepachter naar voren gebracht, behalve zijn jonge leeftijd.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsfiguur van medepacht, die het mogelijk maakt dat jonge opvolgers in de agrarische sector medeverantwoordelijkheid kunnen dragen voor de bedrijfsvoering, zonder dat zij direct alle beslissingen hoeven te nemen. De uitspraak is gedaan op 30 september 2003.

Uitspraak

30 september 2003
pachtkamer
rolnummer 2003/309 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellante sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellante sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [appellant sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [appellante sub 6],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr. J.H. van Vliet,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. A.F.M. van Vlijmen.
1 De procedure in eerste aanleg
De pachtkamer van de rechtbank te Dordrecht, sector kanton, heeft op 25 juli 2002 en 30 januari 2003 vonnissen gewezen tussen appellanten (verder te noemen: [appellanten]) als gedaagden en geïntimeerde (verder te noemen: [geïntimeerde]) als eiser. Van het vonnis van 30 januari 2003 is een afschrift aangehecht. Naar genoemde uitspraak wordt verwezen voor de procesgang in eerste aanleg, de in die instantie genomen beslissing en de gronden daarvoor.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 27 februari 2003 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis van 30 januari 2003 met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] tegen dat vonnis twee grieven aangevoerd en toegelicht, enkele producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en daarbij het door [geïntimeerde] gevorderde zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
2.3
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 30 januari 2003 zal bekrachtigen, zonodig onder aanvulling der rechtsgronden, alsmede de vordering van [appellanten] zal afwijzen, althans [appellanten] in hun vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, alles met veroordeling van [appellanten] in de kosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4
Hierna hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.

3.De grieven

Deze luiden:
I Ten onrechte heeft de pachtkamer te Dordrecht geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het belang aan de vordering tot indeplaatsstelling of medepachterschap ontbreekt.
II Ten onrechte heeft de pachtkamer aangenomen dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de voorgestelde pachter reeds nu voldoende waarborgen biedt om als medepachter met [geïntimeerde] het bedrijf te voeren. Daarbij heeft de pachtkamer ten onrechte mee laten wegen investeringen die [geïntimeerde] zou hebben gedaan om het bedrijf aan te passen en klaar te maken voor voortzetting door zijn zoon.

4.De vaststaande feiten

4.1
Tussen partijen staat als van de ene zijde gesteld en van de andere zijde is erkend dan wel niet of onvoldoende is betwist en mede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van overgelegde producties, het navolgende vast.
4.2
Tussen [X] als verpachter en [geïntimeerde] als pachter is op 29 april 1972 een pachtovereenkomst voor de duur van twaalf jaren, ingaande 1 mei 1972, gesloten betreffende percelen grasland, thans kadastraal bekend gemeente […], sectie E nrs. 44, 85, 87, 89 en 90 ter gezamenlijke grootte van 24.41.20 ha. Deze overeenkomst is op 12 september 1972 bij de grondkamer voor Zuid-Holland binnengekomen en op 29 september 1972 door die grondkamer goedgekeurd.
4.3
[appellanten] zijn [X] als verpachter opgevolgd.
4.4
[geïntimeerde] is geboren op 17 oktober 1941. Hij exploiteert op het gepachte en op eigen grond en gebouwen een melkveehouderij. Zijn thuiswonende zoon [zoon van geïntimeerde] is geboren op 3 juli 1984.
4.5
Bij aangetekend schrijven van 5 december 2001 hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij geen verlenging van de pachtovereenkomst wensen. [geïntimeerde] heeft tijdig verlenging verzocht, doch is bij beschikking van de pachtkamer van de rechtbank te Dordrecht, sector kanton, van 28 februari 2002 in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat de kennisgeving van 5 december 2001 binnen één jaar voor het einde van de lopende pachtovereenkomst zou zijn uitgebracht. [appellanten] zijn van deze beschikking niet in hoger beroep gekomen.

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Met hun eerste grief betogen [appellanten] dat [geïntimeerde] bij zijn vordering geen belang heeft, omdat de pachtovereenkomst op 1 mei 2003 onherroepelijk zal eindigen. In de onder 4.5 genoemde beschikking is, zo stellen [appellanten], ten onrechte beslist dat de kennisgeving binnen één jaar voor het einde van de pachtovereenkomst is uitgebracht. Door een en ander wordt naar zij stellen de werking van artikel 9 van de Pachtwet (verder: Pw) echter niet doorbroken, evenmin als de geldigheid van de kennisgeving en het feit dat deze tijdig is uitgebracht. Het feit dat tegen de beschikking van de pachtkamer geen hoger beroep is ingesteld brengt hierin geen wijziging, aldus [appellanten] Het hof verwerpt dit betoog. De in de beschikking van 28 februari 2002 uitgesproken niet-ontvankelijkheid berust op het oordeel, dat de kennisgeving van 5 december 2001 rechtskracht mist omdat deze niet tijdig is uitgebracht. Nu tegen de beschikking geen hoger beroep is ingesteld, zijn partijen wat betreft de rechtsgevolgen van de kennisgeving van 5 december 2001 aan dit oordeel gebonden, ook indien daaraan een onjuiste motivering ten grondslag ligt. In volgende verlengingsprocedures tussen deze partijen dient opnieuw, met toepassing van de relevante wetsbepalingen, te worden onderzocht of de in art. 36, lid 3 van de Pw bedoelde kennisgeving op juiste wijze en tijdig is uitgebracht. Artikel 9 Pw wordt mitsdien door de onder 4.5 genoemde beschikking, ook als het artikel daarin onjuist is toegepast, niet buiten werking gesteld. De pachtovereenkomst is van rechtswege verlengd met zes jaren, zodat deze niet op korte termijn zal eindigen. [geïntimeerde] heeft dan ook belang bij zijn vordering. Grief I faalt.
5.2
Grief II strekt ten betoge dat de voorgestelde medepachter onvoldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. Het hof overweegt daaromtrent als volgt. Uit de stukken volgt dat de voorgestelde medepachter thans 19 jaar oud is. Volgens de memorie van antwoord (nr. 44) heeft hij inmiddels zijn opleiding bij de middelbare agrarische school voltooid en het hof ziet, gelet op de vele bewijsstukken met cijfers en beoordelingen die [geïntimeerde] daaromtrent in eerste aanleg heeft overgelegd, geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Aangezien hier sprake is van een zeer recent voltooide studie, mag - mede gezien de cijfers en beoordelingen - worden aangenomen dat de voorgestelde pachter beschikt over een voldoende theoretische kennis van de huidige stand van zaken in de melkveehouderij. Uit de stukken volgt voorts dat de voorgestelde medepachter diverse praktijkstages heeft doorlopen, waarbij komt dat [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld dat zijn zoon steeds op het ouderlijk bedrijf heeft meegewerkt. Voor zover thans nog sprake is van een tekort aan praktijkervaring, vindt deze een zekere compensatie in de zeer recente theoretische scholing met praktijkstages. Daar komt voor dit geval nog bij, dat de vordering strekt tot aanmerking van de zoon als medepachter en de pachtovereenkomst met [geïntimeerde] met zes jaren is verlengd, zodat kan worden aangenomen dat [zoon van geïntimeerde] nog geruime tijd extra ervaring kan opdoen in een maatschap met zijn vader, waarbij [appellanten] desgewenst [geïntimeerde] tot het einde van de periode van pachtverlenging medeverantwoordelijk kunnen houden voor het nakomen van de pachtersverplichtingen. Dat in het verleden van enige tekortkoming in de nakoming van die verplichtingen sprake is geweest is gesteld noch gebleken.
Voor de pachtkamer in eerste aanleg heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Ter voorbereiding daarvan is van de zijde van [geïntimeerde] de nodige informatie verschaft, onder meer gegevens omtrent het bedrijf zoals meitellingen. Die gegevens geven het hof geen aanleiding te veronderstellen dat het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn of dat de pachtbetalingen in gevaar zou komen indien de vordering tot medepacht wordt toegewezen. [appellanten] hebben niets concreets gesteld dat in een andere richting wijst. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om voorafgaande aan een eindoordeel overlegging van jaarcijfers te verlangen. Evenmin geeft hetgeen [appellanten] stellen aanleiding om (andere) voorwaarden aan de medepacht te stellen.
5.3
[appellanten] hebben, hoewel in eerste aanleg een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden waarbij, naar [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft gesteld en ook mag worden aangenomen, ook de voorgestelde medepachter aanwezig is geweest, geen concrete bezwaren tegen de voorgestelde medepachter verwoord behoudens algemene bezwaren voortvloeiend uit zijn nog jonge leeftijd. De rechtsfiguur van medepacht voorziet echter juist bij uitstek in de behoefte om een nog relatief jonge zoon van een pachter in een situatie als hier aan de orde medeverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering te laten dragen zonder dat deze direct zelf alle bedrijfsbeslissingen moet nemen. De leeftijd van [zoon van geïntimeerde] is zeker niet zo laag, dat het voorgaande voor zijn geval nog niet zou opgaan.
[appellanten] stellen dat bij de toewijzing van de vordering met hun belangen onvoldoende rekening is gehouden. Zij hebben in de stukken als belang alleen gesteld dat zij willen kennisnemen van het perspectief van het bedrijf, kennelijk omdat zij vrezen voor betaling van de pachtprijs (conclusie van antwoord, nr. 5). Het hof wijst te dier zake naar het slot van de vorige rechtsoverweging. De door [geïntimeerde] in het geding gebrachte gegevens omtrent onder meer de omvang van het bedrijf en de daarmee samenhangende productierechten alsmede het ontbreken van enige aanwijzing omtrent betalingsproblemen in het verleden geven geen aanknopingspunt voor de veronderstelling, dat de betaling van de pachtprijs gevaar loopt. Het hof ziet in alleen het door [appellanten] aangevoerde dan ook geen grond om met dit belang rekening te houden.
5.4
Een en ander brengt met zich dat ook grief II faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep,
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Dordrecht, sector kanton, van 30 januari 2003, waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 205,-- wegens griffierecht en € 771,-- wegens salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van den Dungen en de raden baron De Weichs de Wenne en ing. Hamelink en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 30 september 2003.