7 januari 2003
eerste civiele kamer
rolnummer 2001/804
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] Management Consultants B.V.,
gevestigd te Epe,
appellante,
procureur: mr. F.J. Boom,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te Oosterhout, Noord-Brabant,
geïntimeerde,
procureur: mr. R.L.A. Dobbinga.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar de door de rechtbank te Zutphen tussen partijen gewezen vonnissen van 30 september 1999, 20 januari 2000 en 16 augustus 2001. Een fotokopie van die vonnissen is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 16 oktober 2001 heeft appellante (hierna te noemen: [appellante]) hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen met dagvaarding van geïntimeerde (hierna te noemen: [geïntimeerde]) voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven aangevoerd tegen het vonnis van 30 september 1999 en vijf grieven tegen het vonnis van 16 augustus 2001, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de vonnissen van 30 september 1999, 20 januari 2000 en 16 augustus 2001 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende [geïntimeerde] niet in haar vordering zal ontvangen, althans haar die vordering zal ontzeggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.3 [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd, een productie overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties (bedoeld zal zijn: de kosten van het hoger beroep).
2.4 Vervolgens heeft [appellante] een akte uitlating productie genomen, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd bij antwoordakte.
2.5 Daarna zijn de procesdossiers overgelegd voor het wijzen van arrest.
Tegen de juistheid van de door de rechtbank in het vonnis van 30 september 1999 onder 2 vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan. Aan de grief dat deze feiten niet volledig zijn, wordt wegens gebrek aan belang voorbijgegaan.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Geen grieven zijn aangevoerd tegen het vonnis van 20 januari 2000. [appellante] zullen in het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
4.3 De rechtbank heeft bij de beoordeling of [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs dat sprake is van dwaling aan haar zijde bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met Mega Electronic Europe B.V. (hierna te noemen: Mega) vooropgesteld dat ook bij een vaststellingsovereenkomst een beroep op dwaling mogelijk is bij schending van de mededelingsplicht van de debiteur die bij in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk vonnis is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan een crediteur en die stelt niet tot volledige betaling in staat te zijn, indien de debiteur nalaat om de crediteur juist en volledig in te lichten omtrent zijn financiële situatie. De crediteur moet, aldus de rechtbank, een afweging kunnen maken of hij genoegen neemt met onmiddellijke betaling van een gedeelte van zijn vordering tegen finale kwijting dan wel of hij het risico zal lopen dat de debiteur niet in staat zal zijn, ook niet op termijn, de vordering integraal te voldoen. De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat de crediteur, teneinde zijn mogelijkheden en risico’s te kunnen beoordelen, dan ook een volledig overzicht dient te hebben van en inzicht dient te hebben in de activa en passiva van de vennootschap alsmede de wijze van totstandkoming, voorzover dat nodig is om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, waarbij onder meer van belang is of, en zo ja in hoeverre, in het recente verleden andere crediteuren door de debiteur zijn voldaan, alsmede hoe de debiteurenpositie van de debiteur zelve is.
4.4 Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank aldus een onjuiste maatstaf aangelegd. Een debiteur is wel in beginsel verplicht een crediteur die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen te verschaffen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen, maar die mededelingsplicht gaat niet zo ver dat de debiteur rekening en verantwoording met betrekking tot zijn financiële handel en wandel in het verleden en heden zou moeten afleggen aan de crediteur (zie Hoge Raad 20 september 1991, NJ 1992/552).
4.5 In de onderhavige zaak heeft Mega haar balansen per 31 december 1992 en 30 augustus 1993 overgelegd aan [geïntimeerde]. Op basis van die stukken is [geïntimeerde], zoals blijkt uit de getuigenverklaring van [...], destijds directeur van [geïntimeerde], akkoord gegaan met het (uiterste) bod van Mega tot betaling van f 70.000,= tegen finale kwijting.
4.6 De vraag is nu of Mega aan haar mededelingsplicht heeft voldaan.
4.7 In de door Mega aan [geïntimeerde] overgelegde balans per 31 december 1992 is niet vermeld de vordering van Mega op [R.F.] van f 361.520,53. Als niet weersproken staat vast dat Mega, destijds genaamd Flex Grafirub B.V. (hierna te noemen: Flex), bij notariële akte van 9 september 1991 voor de toen bestaande vordering op [R.F.] van f 275.000,= een recht van tweede hypotheek heeft verkregen op het woonhuis van [R.F.] voor een bedrag van f 110.000,=. Blijkens een onderhandse akte van 4 januari 1993, opge-maakt tussen Mega en [R.F.], is wegens het feit dat [R.F.] niet in staat was de schuld van f 361.520,53 terug te betalen noch de renteverplichtingen op te brengen, overeengekomen dat [R.F.] zijn enige vermogensbestanddeel, zijn woonhuis, zal verkopen en dat hij de overwaarde daarvan, althans tenminste een bedrag van f 80.000,= zal betalen aan Mega tegen verlening van algehele kwijting door Mega aan [R.F.]. Aldus is toen de vordering op [R.F.] afgekocht.
Het hof is van oordeel dat, nu deze vordering eind januari 1993 niet meer bestond, het feit dat die vordering niet in de balans per 31 december 1992 is vermeld en pas eind november 1993 deze balans door Mega aan [geïntimeerde] is overgelegd, geen omstandigheid oplevert die als een relevante schending van de mededelingsplicht van Mega jegens [geïntimeerde] moet worden aangemerkt. Hierbij overweegt het hof dat in de balans per 31 december 1992 ook de cijfers per 31 december 1991 waren gegeven en dat bij die cijfers onder de post ‘overige vorderingen’ nog een bedrag van f 321.851,= was vermeld, terwijl in de balans per 31 december 1992 onder die post geen bedrag meer was genoemd. Niet gebleken is dat dit voor [geïntimeerde] aanleiding is geweest om hierover vragen te stellen aan Mega. Onder de spontane mededelingsplicht van Mega viel niet een verplichting om harerzijds rekening en verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde] over het hoe en waarom van het ontstaan en het toe- en afnemen van de vordering op [R.F.].
4.8 Ten aanzien van de lening die Mega had verkregen van haar oprichtster en aandeelhoudster Covenne Beheer B.V. (hierna te noemen: Covenne) geldt dat deze lening blijkt uit de cijfers per 31 december 1991 onder de post ‘langlopende schulden’, welke cijfers zijn vermeld in de door Mega aan [geïntimeerde] overgelegde balans per 31 december 1992. Die lening werd in de balans per 31 december 1992 niet meer genoemd. Hieruit had [geïntimeerde] kunnen afleiden dat die lening kennelijk in de loop van 1992 geheel was afgelost. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] hierover vragen hebben gesteld aan Mega. Overigens viel ook hier niet onder de spontane mededelingsplicht van Mega een verplichting om harerzijds rekening en verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde] over het hoe en waarom van het ontstaan en het aflossen van deze lening. Uit de door [appellante] overgelegde en door [geïntimeerde] niet betwiste stukken blijkt dat de langlopende lening van Covenne in 1992 opeisbaar was geworden wegens de overdracht van de onroerende zaak (in het kader van de overdracht van de onderneming van Flex aan Helvoet Holding N.V.) die als hypothecaire zekerheid was verbonden voor de lening. Deze opeisbaarheid was bedongen in de desbetreffende hypotheekakte. Dit verklaart waarom deze lening in 1992 integraal is betaald (uit de opbrengst van de verkoop van de onderneming van Flex aan Helvoet Holding N.V.).
4.9 Ten aanzien van de gang van zaken rond de aankoop van de onroerende zaak van Flex in 1990, toen van een geschil tussen Flex en [geïntimeerde] nog niet eens sprake was, behoefde Mega evenmin (spontaan) rekening en verantwoording af te leggen aan [geïntimeerde].
4.10 Voorzover de door Mega aan [geïntimeerde] overgelegde financiële gegevens niet juist en/of niet volledig zouden zijn geweest, is van belang dat uit het ‘Definitief rapport van bevindingen inzake Mega Electronic Europe B.V.’ van de registeraccountant E.J.W. Oomkes, op welk rapport [geïntimeerde] zich heeft beroepen, is af te leiden dat volgens de bevindingen van Oomkes de financiële positie van Mega in 1992 en 1993 nog veel slechter was dan zoals door Mega is gepresenteerd aan [geïntimeerde]. Dit betekent dat Mega, teneinde [geïntimeerde] ertoe te bewegen om in te stemmen met de betaling ineens van f 70.000,= tegen finale kwijting, haar financiële positie niet slechter heeft voorgesteld dan die in werkelijkheid was.
4.11 Een en ander voert het hof tot de conclusie dat geen bewijs is geleverd van een relevante schending van de mededelingsplicht van Mega, zodat [geïntimeerde] zich niet met succes op dwaling ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst kan beroepen. Dit heeft tot gevolg dat het bestreden eindvonnis van 16 augustus 2001 moet worden vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen. De tegen het tussenvonnis van 30 september 1999 aangevoerde grieven behoeven geen bespreking meer. Dit tussenvonnis kan worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Zutphen van 30 september 1999;
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het tegen het vonnis van 20 januari 2000 ingestelde hoger beroep;
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de recht-bank te Zutphen van 16 augustus 2001;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op:
- voor de eerste aanleg EUR 2.032,94 aan verschotten en EUR 9.189,05 voor salaris;
- voor het hoger beroep EUR 294,29 aan verschotten en EUR 3.403,35 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Van der Kwaak en Hilverda, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 7 januari 2003.