ECLI:NL:GHARN:2003:AF5047

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-00557
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.B.H. Röben
  • D.N.N. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen forensenbelasting door termijnoverschrijding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 februari 2003, betreft het een beroep van belanghebbende [X] tegen de heffing van forensenbelasting door de Gemeente Brummen voor het jaar 2001. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2003, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De belanghebbende had een gemeubileerde woning in de Gemeente Brummen en hield daarnaast zijn hoofdverblijf in [Z]. De heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting was vastgesteld op 3,4 pro mille van de grondslag, wat een aanzienlijke verhoging betekende ten opzichte van het voorgaande jaar.

De uitspraak op het bezwaarschrift was gedateerd op 20 november 2001, en het beroepschrift van de belanghebbende was pas op 12 februari 2002 ingediend, wat buiten de termijn van zes weken viel zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof oordeelde dat de omstandigheid dat de belanghebbende eerst informatie bij een andere instantie had ingewonnen, niet rechtvaardigde dat het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Hof merkte op dat de grief van de belanghebbende, die stelde dat de gekozen heffingsmaatstaf en tariefstelling onredelijke uitkomsten opleverde, niet aan de orde kon komen vanwege de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Het Gerechtshof besloot uiteindelijk het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren, zonder termen aanwezig te zien voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door vice-president J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van griffier D.N.N. Jansen. Afschriften van de uitspraak zijn op 5 februari 2003 aangetekend verzonden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vijfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/00557 (forensenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de heffingsambtenaar van de Gemeente Brummen
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : forensenbelasting
jaar : 2001
mondelinge behandeling : op 21 januari 2003 te Arnhem
waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Ambtenaar]
gronden:
1. De uitspraak op het bezwaarschrift is gedagtekend en verzonden op 20 november 2001. Het beroepschrift van belanghebbende is op 12 februari 2002 ter griffie van het Hof ingekomen. Het beroep is niet ingesteld binnen de termijn van zes weken als genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De omstandigheid dat belanghebbende na de uitspraak op bezwaar eerst informatie bij een andere instantie heeft ingewonnen, brengt niet mee dat het te laat instellen van beroep hem niet kan worden verweten (artikel 6:11 Awb). Het beroep van belanghebbende moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Ten overvloede merkt het Hof het volgende op.
2.1. Blijkens de Verordening forensenbelasting 1997 heft de Gemeente Brummen forensenbelasting 'naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.'
In het onderhavige jaar 2001 bedraagt het tarief van de belasting 3,4 pro mille van de grondslag zonder enige limiet. In het voorafgaande jaar beliep het tarief 4,95 pro mille zonder een limiet. De verlaging van het tarief houdt verband met hogere waarden van onroerende zaken voor het tijdvak 2001 tot en met 2004 voor de Wet WOZ.
2.2. Belanghebbende houdt hoofdverblijf in [Z] en houdt daarnaast meer dan 90 dagen per jaar in de Gemeente Brummen een gemeubileerde woning voor zich beschikbaar. Naar de peildatum 1 januari 1999 is de waarde van belanghebbendes (tweede) woning vastgesteld op f 924.000. Over 2001 beloopt de aanslag forensenbelasting een bedrag van f 3.141. Dat is meer dan een verdubbeling van de aanslag over 2000 die f 1.509 beliep.
2.3. Belanghebbendes grief komt erop neer, dat de wijze waarop de gemeenteraad van Brummen de heffingsmaatstaf en tariefstelling voor de forensenbelasting heeft gekozen, leidt tot onredelijke uitkomsten die de wetgever bij het verlenen van de bevoegdheid aan de gemeente tot het heffen van de onderhavige belasting in redelijkheid niet op het oog kan hebben gehad.
2.4. Deze stelling, die serieuze aandacht verdient, kan in verband met de niet-ontvankelijkheid van het beroep in dit geding evenwel niet aan de orde komen.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2003 door mr Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Jansen, als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(D.N.N. Jansen) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 februari 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.