ECLI:NL:GHARN:2003:AF5685
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurtoeslag en rekenvermogen: beoordeling van de waarde van effectenbezit voor huursubsidie
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 21 januari 2003, staat de toekenning van huursubsidie centraal. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote in een huurwoning woont, had een aanvraag ingediend voor huursubsidie voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001. In de aanvraag gaf hij aan dat zijn rekenvermogen per 1 januari 2000 ƒ 50 bedroeg. De Inspecteur van de Belastingdienst controleerde deze gegevens en stelde vast dat het werkelijke rekenvermogen aanzienlijk hoger was, namelijk ƒ 61.202. Dit was gebaseerd op de waarde van effectenbezit dat de belanghebbende en zijn echtgenote hadden, zoals vermeld in hun belastingaangifte voor het jaar 1999.
De belanghebbende betwistte de waarde van het effectenbezit, stellende dat deze geen inkomen genereerde en daarom niet in aanmerking zou moeten worden genomen voor de vaststelling van zijn vermogen voor de huursubsidie. Het Hof oordeelde echter dat de Inspecteur terecht rekening had gehouden met de waarde van het effectenbezit, aangezien de wet dit voorschrijft. De belanghebbende had niet aangetoond dat het vastgestelde vermogen te hoog was en de later gebleken waardedaling van het effectenbezit had geen invloed op de waardevaststelling per 31 december 1999.
Het Hof concludeerde dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. De kostenveroordeling werd niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en afschriften werden op 31 januari 2003 verzonden. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal te verzoeken om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak, maar dit zou geen heroverweging van de zaak met zich meebrengen.