ECLI:NL:GHARN:2003:AF7705

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-01829
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C.M. de Kroon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing afvalstoffenheffing en rioolrecht voor in aanbouw zijnde woningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 maart 2003 uitspraak gedaan over de aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht voor de jaren 2000 en 2001, opgelegd aan de belanghebbende, die als eigenaar van drie in aanbouw zijnde woningen in de gemeente Ommen werd aangeslagen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, omdat de woningen tijdens de bouw niet op de waterleiding waren aangesloten en er geen hemelwater op de riolering werd geloosd. De Ambtenaar van de gemeente Ommen stelde dat de belanghebbende, als eigenaar, in de heffing kon worden betrokken, ongeacht het feit dat er geen waterverbruik was geregistreerd.

Tijdens de zitting op 11 maart 2003 werd de zaak behandeld door mr. De Kroon, waarbij zowel de belanghebbende als de Ambtenaar aanwezig waren. De belanghebbende voerde aan dat de woningen rieten daken hadden en niet waren voorzien van dakgoten, waardoor er geen afvoer van hemelwater plaatsvond. De Ambtenaar betwistte dit en stelde dat er tijdens de bouw afvalwater werd afgevoerd, ook al was er geen waterverbruik geregistreerd. Het Hof oordeelde dat de Ambtenaar niet voldoende had aangetoond dat het geregistreerde waterverbruik een reëel beeld gaf van de hoeveelheden ingenomen water.

Het Gerechtshof oordeelde dat de aanslagen voor het jaar 2001 niet in stand konden blijven, omdat de maatstaf voor de heffing niet kon worden bepaald op basis van de beschikbare verbruiksgegevens. Voor het jaar 2000 werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Ambtenaar zich enkel had verweerd tegen de aanslagen voor 2001. De proceskosten van de belanghebbende werden vastgesteld op € 196, en de gemeente Ommen werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd mondeling gedaan, met de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak te verzoeken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
eerste enkelvoudige belastingkamer
nr. 01/1829 (afvalstoffenheffing en rioolrecht)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : hoofd afdeling Financiën van de gemeente Ommen (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslagen
soort belasting : afvalstoffenheffing en rioolrecht
jaren : 2000 en 2001
onderzoek ter zitting : op 11 maart 2003 te Arnhem door mr. De Kroon, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Ambtenaar]
gronden:
1. Belanghebbende is in de afvalstoffenheffing en in het rioolrecht van de gemeente Ommen aangeslagen als gebruiker van - voor zover in dit geding van belang - de vakantiehuizen plaatselijk bekend [a-weg 1-8, 1-9 en 1-10] (hierna: de woningen).
2. De woningen waren in de jaren 2000 en 2001 in aanbouw in opdracht van belanghebbende. De vooroplevering aan belanghebbende heeft plaats gehad begin juni 2001. In augustus 2001 waren de sleutels ervan hem nog niet ter beschikking gesteld.
3. In het verweerschrift verwijst de Ambtenaar naar het arrest van de Hoge Raad van 5 september 1979, BNB 1979/268 en concludeert daaruit dat belanghebbende, als eigenaar, in de heffing ter zake van het gebruik kan worden betrokken. Zoals belanghebbende in zijn nadere stuk van 31 mei 2002 terecht aanvoert, miskent de Ambtenaar met die verwijzing de eigen aard van het onderhavige rioolrecht, waarvan het belastbare feit in artikel 2, eerste lid, van de Verordening rioolrecht 1998 (hierna: de Verordening) is omschreven als volgt:
Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
4. Het belastbare feit bestaat dus niet alleen uit het gebruik van een 'eigendom' maar ook uit de daadwerkelijke afvoer van afvalwater op de riolering. Onder afvalwater verstaat artikel 1, onderdeel b, 'water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering'.
5. Belanghebbende stelt en de Ambtenaar weerspreekt niet, dat de woningen rieten daken hebben en niet zijn voorzien van dakgoten of regenpijpen waarlangs het neergeslagen hemelwater op de riolering zou worden geloosd. Nu geen sprake is van afvoer van hemelwater, verschilt dit geval in zoverre van dat, welk is berecht in de uitspraak van dit Hof van 14 februari 2000, nr. 99/01296. De verwijzing hiernaar baat de Ambtenaar dus niet.
6. Bij repliek betwist belanghebbende het belastbare feit voorts op grond dat de woningen tijdens de bouw niet op de waterleiding waren aangesloten en dat bij controle is gebleken dat de meterstanden een verbruik van 0 m³ aangaven.
7. Bij dupliek concludeert de Ambtenaar, op wie in dezen de bewijslast rust, uit het feit dat volgens artikel 5 de eerste tariefschijf begint bij 0 m³, dat belanghebbende rioolrecht verschuldigd is ook indien de watermeter een verbruik van 0 m³ aangeeft en er geen hemelwater is afgevoerd. Hij stelt verder dat ook tijdens de bouw afvalwater, al dan niet geregistreerd, wordt afgevoerd op het gemeentelijke rioolstelsel en dat na telefonisch verificatie bij de waterleidingmaatschappij destijds gebleken is dat er reeds vóór 2001 een waterverbruik is geregistreerd. Belanghebbende voert in zijn onder 2 bedoelde brief aan dat hem verbruik door het waterleidingbedrijf niet kon worden bevestigd, dat afvoer tijdens de bouw niet wordt onderbouwd en dat de aannemer destijds een eigen aansluiting had met toiletwagen die aangesloten was op het perceel [a-weg 1-4].
8. Kennelijk ook hier de parallel trekkend met het genoemde arrest BNB 1979/268, voert de Ambtenaar tegenover belanghebbendes stellingen aan, dat het belastbare feit al ontstaat tijdens de bouw van de woningen in diens opdracht en dat gebruikelijk is dat tijdens de bouw een tijdelijke watermeter wordt geplaatst die aan het eind van de bouw wordt vervangen door een nieuwe meter welke uiteraard weer op nul is gesteld.
9. Volgens de van waterleidingbedrijf [A] afkomstige overzichten 'Raadplegen meterstanden' die de Ambtenaar ter zitting overlegt, is voor [a-weg 1-8] op meter nummer 30316204 op 24 februari 2000 eenmaal een meterstand van 1 geregistreerd, op 31 december 2000 een stand van 5 en op 30 juni (opnamereden 'UITHUI'), 1 juli ('INHUIZ') en 30 november 2001 ('JAARAF') telkens de stand van 10. Vanaf 1 juli 2001 is een nieuwe contractcode vermeld. Voor [a-weg 1-9] is op 22 september 2000 tweemaal een meterstand van 1 geregistreerd, op 31 december 2000 een stand van 2, op 30 juni, 1 juli en 30 november 2001 en op 28 maart 2002 telkens de stand van 10 en op 29 maart 2002 een stand van 3. Voor [a-weg 1-10] is op 22 september 2000 tweemaal een stand van 1 geregistreerd, op 31 december 2000 een stand van 2 en op 30 juni, 1 juli en 30 november 2001 en op 14 augustus 2002 telkens de stand van 10. Opvalt dat deze meterstanden drie verschillende 'objectadressen' betreffen doch beperkt blijven tot verbruiksvolumes van 1, 2, 3, 5 en 10 en dat daags na een meterstand van 10 een stand van 3 wordt geregistreerd, waarvoor de Ambtenaar geen verklaring heeft.
10. Met deze overzichten maakt de Ambtenaar niet voldoende aannemelijk dat het geregistreerde waterverbruik een reëel beeld geeft van de hoeveelheden ingenomen water en dat die hoeveelheid een voldoende betrouwbare maatstaf zou vormen voor de afvoer van water door belanghebbende.
11. Voor zover belanghebbende beoogt te stellen dat de berekening van het rioolrecht niet kan stoelen op artikel 4, tweede lid, van de Verordening, kan hem worden toegegeven dat voor zowel het jaar 2000 als het jaar 2001 de maatstaf van de heffing niet op de voet van dat artikel kan worden bepaald, daar van het bestaan van verbruiksgegevens over de voorlaatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode - voor 2000: 1998, voor 2001: 1999 - in dit geding niet is gebleken. Dat zulke gegevens van de aangeduide verbruiksadressen bekend zouden zijn, valt ook niet aan te nemen, nu in de eensluidende opvatting van partijen de bouw van de woningen eerst in de loop van het jaar 2000 is begonnen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat voordien ter plaatse een roerende zaak, die volgens artikel 1, onderdeel d, mede onder het begrip 'eigendom' zou vallen, op de riolering aangesloten is geweest.
12. De bestreden aanslagen in het rioolrecht betreffende [a-weg 1-8, 1-9 en 1-10] voor het jaar 2001 kunnen derhalve niet in stand blijven.
13. Hetgeen in het voorgaande met betrekking tot het jaar 2000 is overwogen geldt slechts ten overvloede. Alleen tegen de uitspraak van de Ambtenaar van 21 juni 2001, verzonden op 22 juni 2001, is tijdig beroep ingesteld. Ook de Ambtenaar heeft zich enkel verweerd tegen het beroep voor zover dit de aanslagen voor 2001 betreft. Nu belanghebbende ter zitting te kennen heeft gegeven dat het beroep, dat is ingesteld op 7 augustus 2001, mede de aanslagen voor 2000 betreft en dus de uitspraak van de Ambtenaar van 3 mei 2001, verzonden 4 mei 2001 (die aanslagnummer 67749 kennelijk abusievelijk verbindt met het belastingjaar 2001 in plaats van met 2000), moet het in zoverre formeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
14. Bij dupliek concludeert de Ambtenaar tot gegrondverklaring van het (tot vernietiging strekkende) beroep tegen de drie aanslagen in de afvalstoffenheffing van elk ƒ 519 die, met die in het rioolrecht, zijn verenigd op het aanslagbiljet dat is genummerd 74540.
slotsom:
Het beroep is gegrond voor zover betreffende de bestreden aanslagen voor 2001 en niet-ontvankelijk voor zover betreffende de aanslagen voor 2000.
proceskosten:
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn reis- en verblijfkosten, begroot op € 27, en zijn verletkosten, begroot op (4,5 uren à € 37,50 =) € 169, te zamen derhalve € 196.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar van 21 juni 2001 (verzonden 22 juni 2001) voor zover daarbij de aanslagen in de afvalstoffenheffing en in het rioolrecht telkens betreffende [a-weg 1-008, a-weg 1-009 en a-weg 1-010] voor het jaar 2001 zijn gehandhaafd, alsmede die aanslagen;
- bevestigt die uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de uitspraak van de Ambtenaar van 3 mei 2001, verzonden 4 mei 2001;
- gelast de gemeente Ommen aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 60 ofwel € 27,23 te vergoeden;
- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 196, te vergoeden door de gemeente Ommen.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 25 maart 2003 door mr. De Kroon, raadsheer, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(W.J.N.M. Snoijink) (M.C.M. de Kroon)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 april 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.