ECLI:NL:GHARN:2003:AF7715

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-03047
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Matthijssen
  • M.M. Nuboer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 19 maart 2003, betreft het een geschil over de waardebepaling van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, [X], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen van de gemeente Ede, die de waarde van zijn onroerende zaken had vastgesteld. De ambtenaar, de heffingsambtenaar van de gemeente Ede, had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de onroerende zaken werd vastgesteld op respectievelijk € 216.547 voor [a-weg 1-1] en € 104.823 voor [a-weg 1-2]. De belanghebbende betwistte deze waarderingen en voerde aan dat de onroerende zaken moeilijk toegankelijk en weinig aantrekkelijk waren voor potentiële kopers.

Het Gerechtshof oordeelde dat de ambtenaar de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk had gemaakt voor de bovenwoning [a-weg 1-2]. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak [a-weg 1-1] op € 216.547 moest worden vastgesteld, terwijl de waarde van [a-weg 1-2] werd vastgesteld op € 55.721. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak en gelastte de gemeente Ede om het griffierecht van € 29 aan de belanghebbende te vergoeden. De mondelinge uitspraak werd gedaan zonder dat er een mondelinge behandeling had plaatsgevonden, met schriftelijke toestemming van beide partijen. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken een verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak ter vervanging van de mondelinge uitspraak.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de ambtenaar om voldoende bewijs te leveren voor de vastgestelde waarden en de rol van de belanghebbende in het aanleveren van tegenbewijs. Het Hof concludeerde dat de ambtenaar niet had aangetoond dat de door hem verdedigde waarde voor de onroerende zaak [a-weg 1-2] juist was, en dat de belanghebbende met zijn argumenten voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde lager moest worden vastgesteld. De uitspraak is van belang voor de toepassing van de Wet WOZ en de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
vierde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/03047 (WOZ)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : heffingsambtenaar van de gemeente Ede
aangevallen beslissing : uitspraak d.d. 5 juni 2002 op bezwaar
nummer WOZ-beschikkingen : [01 en 02]
kennisgevingsnummers : [03 en 04]
dagtekening kennisgevingen : 31 maart 2001 en 29 april 2001
tijdvak : 1 januari 2001 tot en met 1 januari 2005
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van beide partijen niet gehouden
gronden:
1. Objectafbakening
1.1. Op grond van de beschrijving die belanghebbende van [a-weg 1-1 en 1-2] heeft gegeven, welke beschrijving het Hof aannemelijk acht, is het Hof van oordeel dat de bovenwoning [a-weg 1-2] blijkens haar indeling bestemd is om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.
1.2. Naar het oordeel van het Hof kan in dit geval niet worden gesproken van een samenstel van (gedeelten van) gebouwde eigendom(men) die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
1.3. Vorenstaande oordelen leiden tot de conclusie dat de Ambtenaar een juiste uitvoering heeft gegeven aan artikel 16 van de Wet WOZ (hierna: de Wet) door [a-weg 1-1 en 1-2] voor de toepassing van de Wet als twee afzonderlijke onroerende zaken aan te merken.
1.4. Hetgeen belanghebbende aanvoert doet aan deze oordelen niet af.
1.5. De belastingkamer van het Hof is niet bevoegd te oordelen over de splitsing van belanghebbendes eigendom. Deze splitsing is overigens voor de objectafbakening in het kader van de Wet niet doorslaggevend.
2. [a-weg 1-1]
2.1. Bij de waardebepaling van [a-weg 1-1] moet rekening worden gehouden met waardeveranderingen die de onroerende zaak tussen 1 januari 1999 (de zogenaamde waardepeildatum) en 1 januari 2001 (het begin van het tijdak waarvoor de waarde wordt vastgesteld) heeft ondergaan tengevolge van bouw, verbouwing, verbetering e.d. Dit is geregeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet.
2.2. De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak had kunnen worden toegekend indien die, naar de staat van de onroerende zaak op 1 januari 2001, doch naar het prijspeil op 1 januari 1999, had kunnen worden verhandeld en de (fictieve) verkrijger de (volle en onbezwaarde eigendom van de) onroerende zaak onmiddellijk en in volle omvang in gebruik had kunnen nemen.
Bij deze waardebepaling blijft een eventueel nog lopend huurcontract buiten beschouwing. Dit laatste is geregeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet. Niet van belang is dan ook of de tussen 1 januari 1999 en 1 januari 2001 uitgevoerde verbouwing voor belanghebbende tot hogere huurinkomsten heeft geleid.
2.3. De Ambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een taxatierapport overgelegd. Volgens dit rapport is de waarde van de onroerende zaak [a-weg 1-1 te Q], beoordeeld naar het prijspeil op 1 januari 1999, € 216.547.
De Ambtenaar concludeert tot een dienovereenkomstige vermindering van de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde.
2.4. Belanghebbende heeft van zijn kant geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.
2.5. Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar met hetgeen hij aanvoert de door hem verdedigde waarde aannemelijk maakt.
3. [a-weg 1-2]
3.1. Ook voor de waardebepaling van [a-weg 1-2] dient te worden uitgegaan van de veronderstelling dat de volle en onbezwaarde eigendom van deze bovenwoning op 1 januari 1999 afzonderlijk had kunnen worden overgedragen en de verkrijger die zaak, in de staat waarin die zich bevond, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik had kunnen nemen.
3.2. De Ambtenaar heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een taxatierapport overgelegd. Volgens dit rapport is de waarde van de onroerende zaak [a-weg 1-2], beoordeeld naar het prijspeil op 1 januari 1999, € 104.823.
De Ambtenaar concludeert tot een dienovereenkomstige vermindering van de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde.
3.3. Belanghebbende heeft van zijn kant geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht overgelegd.
3.4. Belanghebbende maakt evenwel met hetgeen hij aanvoert aannemelijk dat de bovenwoning [a-weg 1-2], bouwjaar omstreeks 1900, voor een potentiële koper een moeilijk toegankelijk en weinig aantrekkelijk object is.
3.5. De Ambtenaar gaat niet in op de door belanghebbende breed uitgemeten beperkingen van de bovenwoning en geeft ook niet aan of deze beperkingen zouden kunnen worden opgeheven en, zo ja, tegen welke kosten.
3.6. Ook in het overgelegde taxatierapport wordt hierop niet ingegaan terwijl evenmin wordt vermeld in hoeverre de twee vergelijkingsobjecten, van respectievelijk 1970 en 1991, vergelijkbare beperkingen kennen.
3.7. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de Ambtenaar, op wie in dezen de bewijslast rust, de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk maakt.
3.8. Bij gebrek aan betere gegevens valt het Hof terug op de door belanghebbende verdedigde waarde die blijkens het slot van het beroepschrift uitkomt op € 272.268 - € 216.547 (zie 2.3) ofwel € 55.721.
4. Het beroep van belanghebbende is ten dele gegrond.
proceskosten:
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de bij de bestreden beschikkingen vastgestelde waarden tot
€ 216.547 voor [a-weg 1-1] en tot
€ 55.721 voor [a-weg 1-2];
- gelast de gemeente Ede aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 29 te vergoeden.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2003 door mr. Matthijssen, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nuboer als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(M.M. Nuboer) (T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 maart 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.