13 mei 2003
eerste civiele kamer
rolnummer 2002/581 KG
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Thomas & Betts Netherlands B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
2 de vennootschap naar vreemd recht
Thomas & Betts International Inc.,
gevestigd te Sparks, Nevada, Verenigde Staten van Amerika,
appellanten in het principaal appèl,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr. J.M. Bosnak,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Faber Electronics B.V.,
gevestigd te Velp,
geïntimeerde in het principaal appèl,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appèl,
procureur: mr. P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg wordt verwezen naar het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 27 mei 2002. Een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 20 juni 2002 hebben appellanten in het principaal appèl (hierna ook gezamenlijk in enkelvoud te noemen: Thomas & Betts) hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis met dagvaarding van geïntimeerde in het principaal appèl (hierna te noemen: Faber) voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Thomas & Betts vijf grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dit vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Thomas & Betts zal toewijzen, met veroordeling van Faber in de kosten van beide instanties.
2.3 Faber heeft bij memorie van antwoord in het principaal appèl tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appèl, verweer gevoerd, een productie overgelegd, bewijs aangeboden en - onder aanvoering van één grief - incidenteel appèl ingesteld tegen het vonnis van 27 mei 2002. Faber heeft daarbij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Thomas & Betts niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar de vorderingen zal ontzeggen onder bekrachtiging van het vonnis van 27 mei 2002, met veroordeling van Thomas & Betts in de kosten in beide instanties (bedoeld zal zijn: de kosten van het geding in hoger beroep).
2.4 In het voorwaardelijk incidenteel appèl heeft Thomas & Betts bij memorie van antwoord verweer gevoerd. Zij heeft daarbij geconcludeerd dat het hof de grief van Faber in het voorwaardelijk incidenteel appèl zal afwijzen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 27 mei 2002 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Thomas & Betts zal toewijzen, met veroordeling van Faber in de kosten van beide instanties.
2.5 Elke partij heeft ter griffie van het hof een doos met armaturen en pictogrammen gedeponeerd.
2.6 Ter terechtzitting van het hof van 10 april 2003 hebben partijen de zaak doen bepleiten, waarbij namens Thomas & Betts het woord is gevoerd door mr. M.P.M. Loos, advocaat te Amsterdam, en namens Faber door mr. H.M. Korthuis, advocaat te Doetinchem, overeenkomstig door hen overge-legde pleitnota's. Aan beide partijen is akte verleend van het in geding brengen van nieuwe producties.
2.7 Vervolgens is arrest bepaald.
Tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter inzake de vaststaande feiten zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep vaststaan.
Het hof voegt voor de volledigheid hieraan toe dat het modelrecht op de noodverlichtingsarmatuur die Thomas & Betts onder de naam Van Lien-Optilux (hierna te noemen: Optilux) op de markt brengt, is geregistreerd ten name van Thomas & Betts International Inc.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het hof ziet aanleiding om de grieven van Thomas & Betts gezamenlijk te behandelen.
4.2 Thomas & Betts heeft bezwaar tegen de drie verschijningsvormen van de noodverlichtingsarmatuur die Faber onder de naam Famostar-Clarity (hierna te noemen: Clarity) op de markt brengt, te weten tegen de verschijningsvorm:
1) zonder pictogram,
2) met pictogram in aluminiumkleurig kader,
3) met het aangehangen pictogram, welke laatste verschijningsvorm niet als model is gedeponeerd.
4.3 De eerste vraag is of de Clarity inbreuk maakt op voornoemd modelrecht van Thomas & Betts International Inc.
4.4 Het hof is met Thomas & Betts van oordeel dat bij de beoordeling hiervan moet worden uitgegaan van de EG Modellenrichtlijn (Richtlijn 98/71 van het Europees Parlement en de Raad van Ministers van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen, Pb EG 1998 L 289/28), nu de implementatietermijn voor deze richtlijn sinds 28 oktober 2001 is verstreken. Het hof is tot deze richtlijnconforme interpretatie van de bestaande Eenvormige Beneluxwet inzake Tekeningen of Modellen (BTMW) gehouden, omdat het de taak van de rechter is om de volle werking van gemeenschapsrechtelijke bepalingen te verzekeren.
4.5 Ingevolge artikel 9 lid 1 van de EG Modellenrichtlijn omvat de bescherming krachtens het modelrecht elk model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt. Volgens de twaalfde overweging van deze richtlijn dient de bescherming van het ingeschreven model zich niet uit te strekken tot die onderdelen die bij normaal gebruik van het model niet zichtbaar zijn.
4.6 Bij vergelijking van het model van Optilux, zoals het is gedeponeerd, met het uiterlijk van Clarity zoals het feitelijk wordt gebruikt, komt het hof tot het voorlopig oordeel dat bij de geïnformeerde gebruiker wèl een andere algemene indruk wordt gewekt, zodat van inbreuk op het modelrecht geen sprake is. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.7 Het gedeponeerde model van Optilux betreft de twee verschijningsvormen die onder 4.2 sub 1) en 2) zijn genoemd. Het model is afgebeeld in vijf zwartwitfoto’s, die niet alleen de voorkant tonen, maar ook (op de foto’s 1 en 2) de zijkanten en de onderkant, terwijl alle gefotografeerde onderdelen bij normaal gebruik van het model van Optilux zichtbaar zijn. Het hof verwerpt daarom reeds de stelling van Thomas & Betts dat de zijkanten, voorzover die niet bepalend zijn voor het vooraanzicht van de armatuur, en de onderkant van de armatuur geen deel uitmaken van het uiterlijk van het model. Voorts verwerpt het hof de stelling van Thomas & Betts dat, omdat de armatuur aan de muur wordt bevestigd, slechts de voorzijde van de armatuur wordt waargenomen. Immers, dit laatste is slechts het geval wanneer men recht voor de armatuur staat, maar niet indien men van opzij ernaar kijkt.
4.8 Juist de zijkanten en de onderkant van Clarity zijn zodanig verschillend van het gedeponeerde model van Optilux dat daardoor bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wordt gewekt. De onderkant van Optilux bestaat uit een rechthoekige “voet” met scherpe hoeken en kanten, welke “voet” korter en smaller is dan het bovendeel, de kunststof kap waarin zich de verlichting bevindt. Bij Clarity is de onderkant meer afgerond en wat lengte en breedte betreft vrijwel gelijk aan het bovendeel. Dit verschil alleen al geeft een andere algemene indruk. Het model van Optilux toont daardoor fraaier en eleganter dan het rondere en plompere model van Clarity. Daarnaast zijn ook de zijkanten wezenlijk verschillend. Bij Optilux is de zijkant, vanwege de rechthoekige “voet”, half ovaal met een ronding naar boven, terwijl bij Clarity de zijkant geheel ovaal is met een ronding naar onderen. Dat volgens Thomas & Betts de zijkanten van zowel Optilux als Clarity een “half maantje” vertonen, doet aan dit oordeel niet af, reeds omdat bedoeld “half maantje” niet uit het modeldepot van Optilux blijkt en daardoor niet door het modelrecht van Thomas & Betts wordt bestreken. De omstandigheid dat de voorkanten van Optilux en Clarity in de twee verschijningsvormen (1. zonder pictogram, 2. mèt pictogram in aluminiumkleurig kader) wèl uiterlijke gelijkenis vertonen, kan niet wegnemen dat Clarity door de duidelijke uiterlijke verschillen in de zijkanten en de onderkant een andere algemene indruk op geïnformeerde gebruikers maakt. Deze gebruikers zijn volgens partijen de elektrotechnische installateurs en de architecten die noodverlichtingsarmatuur installeren respectievelijk selecteren. Deze geïnformeerde gebruikers zijn beter in staat dan een leek bovengenoemde kenmerkende verschillen, die de algemene indruk bepalen, te onderscheiden.
4.9 Voormelde andere algemene indruk heeft naar het voorlopig oordeel van het hof ook tot gevolg dat geen sprake is van inbreuk op het door Thomas & Betts gestelde auteursrecht op Optilux, omdat de totaalindrukken van Clarity en Optilux in voldoende mate verschillend zijn. Dit geldt dus ook voor de derde verschijningsvorm van de onderhavige armatuur, te weten die met een aangehangen pictogram.
4.10 Het voorgaande voert tot de conclusie dat de vorderingen van Thomas & Betts niet toewijsbaar zijn. Het door Thomas & Betts ingestelde hoger beroep is daarom ongegrond. In verband daarmee heeft Faber geen belang bij het voorwaardelijk ingestelde incidenteel appèl, zodat dit niet in behandeling behoeft te worden genomen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en Thomas & Betts zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. In het voorwaardelijk incidenteel appèl wordt geen kostenveroordeling uitgesproken, omdat dit niet in behandeling is genomen.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Arnhem van 27 mei 2002;
veroordeelt Thomas & Betts in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Faber begroot op € 230,= aan verschotten en op € 2.313,= voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Hilverda en Hugenholtz, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 13 mei 2003.