ECLI:NL:GHARN:2003:AF9099
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- A. Barels
- J. van Kuijck
- H. Nunnikhoven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 mei 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld door de verdachte tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 2 mei 2003. De rechtbank had het verzoek van de verdachte tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. van Stratum, gehoord. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank en de verklaring ex artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering van 6 mei 2003 in overweging genomen.
Het hof oordeelt dat het hoger beroep zich richt tegen een tussenbeslissing van de rechtbank, die de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis betreft. Gelet op artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering is het hof van mening dat het beroep niet-ontvankelijk is. De verdachte kan niet in zijn hoger beroep worden ontvangen, omdat het hoger beroep niet gericht is tegen de eerste afwijzing van het verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals bedoeld in artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering.
De uitspraak van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Dit besluit is genomen in aanwezigheid van de griffier, die de uitspraak heeft ondertekend samen met de voorzitter. Het hof heeft vastgesteld dat er eerder, op 30 januari 2003, een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis was gedaan, maar dat het huidige hoger beroep zich niet richt tegen deze eerdere afwijzing. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een partiële ontvankelijkheid, en is de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.