ECLI:NL:GHARN:2003:AF9100

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001951-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Houten
  • A. Boekhorst Carrillo
  • J. Mintjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk verontrusten en verstoren van beschermde vogels in het Kuinderbos

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Zwolle. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk verontrusten van beschermde vogels, waaronder winterkoningen, zwartkoppen, boomkruipers, grote lijsters en spechten, door in het Kuinderbos bomen te vellen en te verwijderen met behulp van een machine. De feiten vonden plaats in de periode van 21 juni 2001 tot en met 6 juli 2001. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, tezamen met anderen, opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de Vogelwet 1936, door de nesten van deze beschermde vogels te verstoren en te vernielen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdachte heeft betoogd dat de werkzaamheden in de bosbouw niet onder de Vogelwet vallen, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof oordeelt dat het vellen van bomen tijdens het broedseizoen, waarbij de kans op verstoring van de nesten wordt aanvaard, onder de bepalingen van de Vogelwet valt. De verdachte heeft nagelaten een vergunning aan te vragen, zoals vereist onder artikel 10 van de Vogelwet, en heeft daarmee de mogelijkheden die de wet biedt om uitzonderingen te maken op het beschermingsregime miskend.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 16.000, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de strafoplegging in overeenstemming geacht met de aard en ernst van de feiten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001951-02
Uitspraak dd.: 14 april 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Zwolle van 25 juni 2002 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De vertegenwoordigers van verdachte hebben ter terechtzitting opgegeven dat zij geen rechtsmiddel hebben willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 telastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 1 telastegelegde werd veroordeeld. Uit de appèlmemorie blijkt dat de officier van justitie geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 telastegelegde is veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van de officier van justitie uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 2 telastegelegde werd vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
1.
verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 21 juni 2001 tot en met 6 juli 2001, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van maart 2001 tot en met juli 2001, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, op/in een of meer perc(e)el(en) in/van het Kuinderbos, een of meer beschermde vogel(s) in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936, te weten een of meer winterkoning(en) en/of een of meer zwartkop(pen) en/of een of meer boomkruiper(s) en/of een of meer grote lijster(s) en/of een of meer specht(en) en/of een of meer andere beschermde vogel(s), in elk geval een of meer beschermde vogel(s) opzettelijk heeft verontrust, door (telkens) op/in een of meer percelen van genoemd bos, waarop/waarin zich een of meer van bovengenoemde beschermde vogel(s), althans (een) beschermde vogel(s) bevonden, bomen te vellen en/of te snoeien en/of te verwijderen met behulp van een machine;
2.
verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 21 juni 2001 tot en met 6 juli 2001, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van maart 2001 tot en met juli 2001, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, op/in een of meer perc(e)el(en) in/van het Kuinderbos, een of meer nest(en) van een of meer boomkruiper(s) en/of een of meer grote lijster(s) en/of een of meer specht(en) en/of een of meer merel(s) en/of een of meer andere beschermde vogel(s), in elk geval een nets(en) van een of meer beschermde vogel(s), zijnde (telkens) (een) beschermde vogel(s) in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936 heeft verstoord en/of opzettelijk vernield, dan wel beschadigd door (telkens) op/in een of meer percelen van genoemd bos, waarop/waarin zich een of meer nest(en) van een of meer van bovengenoemde beschermde vogel(s) bevonden, bomen te vellen en/of te snoeien en/of te verwijderen met behulp van een machine.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
verdachte op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 21 juni 2001 tot en met 6 juli 2001, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk, op percelen van het Kuinderbos, beschermde vogels in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936, te weten winterkoningen en/of zwartkoppen en/of boomkruipers en/of grote lijsters en/of spechten en/of andere beschermde vogels opzettelijk heeft verontrust, door telkens op percelen van genoemd bos, waarop zich bovengenoemde beschermde vogels bevonden, bomen te vellen en te verwijderen met behulp van een machine;
2.
verdachte op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 21 juni 2001 tot en met 6 juli 2001, in de gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk, op percelen van het Kuinderbos, nesten van beschermde vogels, zijnde telkens beschermde vogels in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936 heeft verstoord en opzettelijk vernield, dan wel beschadigd door telkens op percelen van genoemd bos, waarop zich nesten van bovengenoemde beschermde vogels bevonden, bomen te vellen en te verwijderen met behulp van een machine.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Omtrent het bewijs wordt nog het volgende overwogen. Namens verdachte is aangevoerd dat er met betrekking tot het onder 1 telastegelegde feit van verontrusting in de zin van artikel 5 van de Vogelwet geen sprake is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Voorop wordt gesteld dat in de wet zelf een scherp omlijnde definitie van het begrip 'verontrusting' ontbreekt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat bij de inhoud van dit begrip is aangesloten op de vierde variant die bij de uitleg van dit begrip wordt gegeven in de Van Dale, te weten: 'het in onrust brengen of houden' (handelingen TK, 1993/1994). Gelet op de wetsgeschiedenis bij de wijziging van de Vogelwet van 1994, mede bezien in het licht van de aan deze wijziging van de Vogelwet ten grondslag liggende richtlijn inzake het behoud van de vogelstand van de Raad van de Europese Gemeenschappen, is het hof van oordeel dat de onderhavige handelingen, namelijk het met een zogenaamde Timberjack in het broedseizoen bomen vellen en verwijderen, vallen onder verontrusten in de zin van artikel 5 van de Vogelwet.
Daarnaast is namens verdachte betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat met betrekking tot de onder 1 en 2 telastegelegde feiten opzettelijk is gehandeld, zoals in de artikelen 5 en 8 van de Vogelwet wordt omschreven. De opzet van verdachte was immers niet gericht op het verontrusten van vogels of het vernielen van nesten, maar op het uitvoeren van boswerkzaamheden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens de wetsgeschiedenis van de Vogelwet en de mede daaraan ten grondslag liggende eerdergenoemde richtlijn van de Europese Gemeenschappen is de wet gericht op het beschermen en in stand houden van vogels. In dit licht bezien kunnen daarom naar het oordeel van het hof ook handelingen die weliswaar niet primair zijn gericht op het verontrusten van vogels dan wel het vernielen van nesten, zoals het vellen en verwijderen van bomen, onder omstandigheden wel een overtreding van de bepalingen van de Vogelwet opleveren. Het opzetvereiste uit genoemde bepalingen moet dan ook ruimer worden uitgelegd dan het hebben van het oogmerk.
Gevoerde verweren
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat verdachte in het broedseizoen 2001 heeft gehandeld conform de nadien opgestelde 'Leidraad boswerk in broedseizoen 2003'. Nu verdachte ten tijde van de telastegelegde feiten ook al feitelijk heeft gehandeld overeenkomstig deze zorgvuldigheidsnormen, zijn de gedragingen van verdachte, zoals onder 1 en 2 telastegelegd, volgens de raadsman niet strafbaar.
Voorts is door de raadsman en namens verdachte het verweer gevoerd dat artikel 10 van de Vogelwet, welk artikel een vergunnings- en vrijstellingsbepaling bevat, ten aanzien van het onder 2 telastegelegde niet behoefde te worden ingeroepen nu het opzet van verdachte niet was gericht op het verstoren van vogels, doch op het uitvoeren van boswerkzaamheden en verdachte niet anders had kunnen handelen dan is geschied. De grond was in de periode buiten het broedseizoen immers te nat om boswerkzaamheden uit te voeren, zonder ernstige schade aan bodems en boomwortels toe te brengen. Een redelijk alternatief voor de gevolgde methode was niet voorhanden. Naast ecologische belangen dienden zich economische belangen aan in het kader van de bosproductie, als één van de doelstellingen van verdachte, waardoor evenmin een redelijk alternatief voorhanden was.
Het hof verwerpt de verweren. Het hof overweegt, voor zover een beroep op overmacht is gedaan, het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet uit feiten en omstandigheden aannemelijk geworden dat verdachte bij het vellen van bomen in 2001 reeds de zorgvuldigheidsnormen uit de concept 'Leidraad boswerk in broedseizoen 2003' in acht heeft genomen. Hierbij heeft het hof mede gelet op de verklaring die door de vertegenwoordiger van verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep is afgelegd. Deze heeft opgemerkt dat geenszins valt uit te sluiten dat op plekken waar in het jaar 2001 wel dunningswerkzaamheden zijn uitgevoerd onder de huidige omstandigheden, met inachtneming van voornoemde leidraad, niet meer zou worden geveld. De methode die in de leidraad wordt voorgeschreven, is immers van geheel andere aard nu daarbij de structuur van het bos, en niet de visuele inspectie van de vogelbezetting, als uitgangspunt wordt genomen. Evenmin is vast komen te staan dat de destijds uitgevoerde inventarisatie van vogels heeft plaatsgevonden overeenkomstig deze leidraad. Het verweer mist mitsdien feitelijke grondslag. Daarenboven heeft het hof in aanmerking genomen dat bij de huidige stand van zaken nog onduidelijk is in hoeverre het handelen conform de afspraken, zoals genoemd in de door de raadsman bij pleidooi overgelegde leidraad, daadwerkelijk zal worden gedoogd.
In artikel 10 van de Vogelwet, zoals gewijzigd in 1994, wordt voorzien in een uitzondering op het beschermingsregime, zoals ten grondslag ligt aan de artikelen 5 en 8 van de Vogelwet. Het in 1994 gewijzigde artikel 10 voorziet, overeenkomstig de aan de wijziging ten grondslag liggende Vogelrichtlijn van de Europese Gemeenschappen, in de mogelijkheid om in gevallen waarin er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan overtreding van het verbod de aldaar genoemde belangen af te wegen tegen het door deze artikelen beschermde belang. In artikel 10, eerste lid, is voorzien in een mogelijkheid tot het aanvragen van een vergunning waarbij bedoelde belangenafweging kan plaatsvinden. In artikel 10, derde lid, wordt voorzien in de mogelijkheid van vrijstelling.
Door of namens verdachte is betoogd dat de artikelen 5 en 8 en daarmee ook artikel 10 niet van toepassing zijn op werkzaamheden in de bosbouw, omdat deze werkzaamheden niet primair zijn gericht op overtreding van de Vogelwet en er derhalve geen beroep wordt gedaan op artikel 10.
De stelling dat de Vogelwet niet van toepassing is op werkzaamheden in de bosbouw vindt echter geen steun in de wetsgeschiedenis. Het vellen van bomen tijdens het broedseizoen, waarbij willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat daarbij nesten worden verstoord, vernield of beschadigd en vogels worden verontrust, kan onder de artikelen 5 en 8 van de Vogelwet worden gebracht en daarmee is ook artikel 10 van de Vogelwet toepasselijk.
Door niet conform artikel 10, eerste lid van de Vogelwet een vergunning aan te vragen en overigens ook te verzuimen een beroep te doen op de vrijstelling van artikel 10, derde lid van voornoemde wet heeft verdachte miskend dat primair gebruik dient te worden gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt om uitzonderingen te maken op het beschermingsregime, zodat een beroep op overmacht faalt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Vogelwet 1936, opzettelijk begaan en meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8 van de Vogelwet 1936, opzettelijk begaan en meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts heeft het hof bij de bepaling van de straf in aanmerking genomen dat verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, niet zonder meer tot velling is overgegaan, maar wel heeft getracht volgens zorgvuldigheidseisen te werken, hetgeen er ook toe heeft geleid dat verdachte bepaalde percelen niet heeft geveld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 5 en 8 van de Vogelwet 1936.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 16.000,-- (zestienduizend euro).
Beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr Van Houten, voorzitter,
mrs Boekhorst Carrillo en Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Beaujean, griffier,
en op 14 april 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.