Gerechtshof Arnhem
derde meervoudige belastingkamer
nummer 01/01233 (inkomstenbelasting)
U i t s p r a a k
op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De aanslag is, in afwijking van de door belanghebbende ingediende aangifte, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 146.009. Het aanslagbiljet is gedagtekend 4 februari 2000.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 december 2002 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord [belanghebbende, zijn echtgenote [X-Y] vergezeld van belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
1.5. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de Inspecteur bij zijn pleitnota enige bijlagen overgelegd. Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende en de Inspecteur gerichte voorstel alsnog een compromis te beproeven hebben partijen aangegeven daartoe bereid te zijn en heeft het Hof de mondelinge behandeling van de zaken gesloten en partijen verzocht het Hof de resultaten daarvan mee te delen.
1.6. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 21 januari 2003 van zijn gemachtigde bericht niet met het geformuleerde compromis te kunnen instemmen. Hij heeft het Hof verzocht door middel van een descente kennis te nemen van de feitelijke gang van zaken op het bedrijfsadres. De Inspecteur heeft bij brief van 22 januari 2003 meegedeeld dat geen compromis tot stand is gekomen. Hij heeft het Hof verzocht uitspraak te doen.
1.7. Omdat uit de tot dan toe gewisselde stukken de definitieve standpunten van partijen onvoldoende duidelijk waren geworden heeft het Hof het onderzoek heropend. De derde meervoudige belastingkamer heeft uit haar midden een raadsheer-commissaris benoemd die partijen nader heeft gehoord over hun standpunten en de cijfermatige gevolgen daarvan. Dit horen van partijen heeft op 12 februari 2003 plaatsgevonden. Van dat horen is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Partijen hebben aan het einde van dat horen uitdrukkelijk verklaard geen nadere mondelinge behandeling van de zaken door de derde meervoudige belastingkamer te wensen.
1.8. Met instemming van partijen zijn vijf beroepschriften van belanghebbende en een beroepschrift van zijn hiervoor genoemde echtgenote tijdens de bovenvermelde mondelinge behandelingen gelijktijdig behandeld. Het gaat om de volgende beroepschriften:
01/00020, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 t.n.v. belanghebbende 01/00021, omzetbelasting tijdvak 1 januari 1994 t/m 31 december 1999 t.n.v. belanghebbende
01/00748, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994 t.n.v. belanghebbende 01/01232, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 t.n.v. belanghebbende 01/01233, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 t.n.v. belanghebbende 01/01234, inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997 t.n.v. mevrouw [X-Y] voornoemd
Hetgeen tijdens de mondelinge behandelingen is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2. Belanghebbende drijft, in de vorm van een eenmanszaak, op het adres [a-weg 1 te Z] een groothandel in delicatessen onder de handelsnaam "Firma [A]". Belanghebbende is op zeventienjarige leeftijd in loondienst getreden bij de Firma [A te Q]. Omstreeks 1969 heeft hij de onderneming van [A] overgenomen. Belanghebbende importeert goederen uit (voornamelijk) Engeland, Frankrijk en Duitsland. Verkoop vindt onder meer plaats aan delicatessenzaken en winkels die deze goederen als bijartikelen verkopen. De onderneming levert ook pakketten, samengesteld uit een zeer omvangrijk assortiment luxe producten, voornamelijk aan andere ondernemingen ten behoeve van relatiegeschenken. Om aan de Nederlandse regels met betrekking tot de verkoop te kunnen voldoen is het noodzakelijk dat een aantal producten opnieuw wordt ingepakt of van andere stickers met mededelingen over samenstelling en herkomst wordt voorzien. De echtgenote van belanghebbende werkt, tegen een vooraf overeengekomen beloning, mee in de onderneming. In de onderneming was in de onderhavige jaren gemiddeld een zestal personeelsleden in loondienst werkzaam. De omzet, het bruto bedrijfsresultaat, dat resultaat in een percentage van de inkoopwaarde en het netto resultaat uit onderneming waren volgens de jaarrekening als volgt:
omzet 2.120.047 2.384.804 2.215.967 2.019.309
bruto bedrijfsresultaat 986.342 1.006.474 1.016.960 833.872
percentage van inkoop 87 73 85 70
resultaat uit onderneming 53.408 40.382 13.892 neg. 93.142 neg.
2.3. Op de balans van de onderneming is een lening o/g opgenomen waarvan het saldo ultimo 1996 ƒ 587.811 bedraagt en ultimo 1997 ƒ 458.378. De lening is ontstaan ten tijde van het huwelijk van belanghebbende (de echtelieden zijn onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd) en is met name opgelopen door een jaarlijkse bijschrijving van de arbeidsbeloning van de echtgenote en bijschrijving van rente.
2.4. Tot het gezin van belanghebbende en zijn echtgenote behoorden in de onderhavige jaren drie dochters, respectievelijk geboren in 1973, 1976 en 1979. Het bedrijfsadres [a-weg 1 te Z] is tevens het woonadres. De woning behoort niet tot het bedrijfsvermogen.
2.5. De administratie van de onderneming van belanghebbende wordt geheel intern verzorgd door een personeelslid aan de hand van de op de onderneming betrekking hebbende stukken en bonnen die belanghebbende ter verwerking in een doos deponeert. De aangiften voor de omzetbelasting worden gedaan volgens het factuurstelsel. Belanghebbende kreeg daartoe in het verleden van de boekhouder een kwartaaluitdraai van de boekingen, waarop belanghebbende zelf nog correcties aanbracht, met name in de voorbelasting in verband met nog niet geboekte facturen. Doordat de boekhouder die facturen later ook in de administratie van de volgende periode boekte ontstond een dubbele aftrek van voorbelasting hetgeen jaarlijks bij de vaststelling van de jaarrekening tot een verschil leidde. Deze verschillen werden aanvankelijk door de Inspecteur niet opgemerkt omdat de schuld aan omzetbelasting werd opgenomen onder de crediteuren. Nadat de externe accountant de oorzaak had ontdekt werd een suppletieaangifte voor de omzetbelasting gedaan tot een bedrag van ƒ 163.606 over de jaren 1993 tot en met 1996.
2.6. De genoemde suppletieaangifte voor de omzetbelasting was voor de Inspecteur de aanleiding voor het instellen van een boekenonderzoek dat op 15 december 1998 is aangevangen. Op grond van de eerste bevindingen bij dit onderzoek heeft in de loop van 1999 bij belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) plaatsgevonden. In verband met de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek is belanghebbende inmiddels onherroepelijk veroordeeld. De correcties die geleid hebben tot de strafrechtelijke veroordeling zijn thans niet meer in geschil.
2.7. De Inspecteur heeft het boekenonderzoek voortgezet op het kantooradres van de FIOD met behulp van de in beslag genomen administratie. In het rapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgemaakt is - onder meer - het volgende opgenomen:
"3.1.1 Bedrijfsgebouwen en -terreinen
(…)
In 1993 werd in verband met uitbreiding van het bedrijf gekocht de grond aan de [a-weg 2] voor ƒ 97.317. Op een gedeelte van deze grond is de uitbreiding van loods/magazijn gerealiseerd; (…)
De geactiveerde uitgaven met betrekking tot de hiervóór genoemde nieuwbouw in en vanaf het jaar 1993 omvatten mede een aantal privé-uitgaven.
(…)
Op de balans komen meerdere personenauto's voor, ter beschikking gesteld aan personeelsleden, of aan de heer [X] c.q. echtgenote/dochter. Daarnaast is één van de auto's (…) in gebruik gegeven aan [broer-1]. Dit geschiedde uit persoonlijke motieven; [broer-1] verrichtte geen activiteiten voor het bedrijf. (…)
5.1 Ontvangsten/kasverantwoording
De opbrengsten van de verkochte goederen worden grotendeels per bank ontvangen. Een deel van de omzet wordt per kas ontvangen.
Door de heer [X] zelf wordt een doorschrijfkasboek bijgehouden. Hierin worden de ontvangsten, de bankopnamen/stortingen, de privé-opnamen en de uitgaven gedateerd verantwoord.
Met betrekking tot de kasuitgaven zijn diverse gebreken geconstateerd:
- Veel onkosten zijn niet door bescheiden gedekt.
- Er worden voor hogere bedragen onkosten ingeboekt dan de bijbehorende nota's vermelden, b.v.:
- op 11 maart 1994 worden reiskosten geboekt van ƒ 374,25. De reiskosten, zijnde treinkosten, bedragen volgens de bijbehorende kaartjes slechts ƒ 59,25.
- Op 4 oktober 1995 worden beurskosten geboekt van ƒ 430,50. De kosten (eten onderweg) bedragen volgens de bijbehorende nota's slechts ƒ 130,50. In het kasboek is het cijfer 1 gewijzigd in een 4.
- Onkosten, waarvan nota's aanwezig zijn, zijn regelmatig op onjuiste data ingeboekt, b.v.
- in juli 1995 worden uitgaven geboekt die betrekking hebben op de periode 12-1994 tot 05-1995
- op 2 januari 1995 wordt een nota, gedateerd op 8 april 1994, inzake het bespannen van en tennisracket ingeboekt. De omschrijving is kantoorkosten.
- op 2 augustus 1996 worden uitgaven geboekt die betrekking hebben op de periode 09-1995 tot 07-1996
- Van diverse kosten is de omschrijving zeer algemeen, b.v.
- schoonmaak/verfartikelen (bij drogisterij), kantoorartikelen (bij kantoor/boekhandel), relatie-geschenken (bij kledingzaken, juweliers e.d.), huishoudelijke artikelen (bij [warenhuis-1 en warenhuis-2, e.d.), bedrijfskleding (bij modezaken), materialen (bij [doe-het-zelf zaak], e.d.), geleverde dranken (bij slijterij).
- Een juiste omschrijving/specificatie van de gekochte goederen ontbreekt.
- Diverse onkostennota's zijn niet gedateerd, b.v.
(…)
- Diverse kosten zijn onder één verzamelomschrijving geboekt, b.v.
- (…)
- Belastingplichtige boekt kostenposten met valse omschrijvingen.
Belastingplichtige is door de FIOD verhoord. Tijdens dit verhoor heeft hij verklaard dat een hoop boekingen van kosten op de zaak geheel of gedeeltelijk privé-uitgaven zijn. (…)
5.4 Privé-gebruik energie
Een deel van de zakelijk geboekte energiekosten heeft betrekking op privé.
Het privé-gebruik is jaarlijks bepaald op ƒ 2.000 excl. ob.
(…)
Voor de elektriciteit zijn er 2 meters, t.w. [a-weg nr. 1 en nr. 1a].
Nummer 11 betreft de privé-woning.
De kosten van nummer 11 zijn direct als privé-uitgaven aan te merken. Volgens de afrekening 1996/1997 bedroegen de kosten ƒ 2.210 incl. ob.
Voor het gasverbruik is 1 meter aanwezig.
Volgens de afrekening 1998 bedroegen de kosten ƒ 6.596 incl. ob.
Gelet op het bovenstaande is het privé-gebruik te laag aangegeven.
(…)
5.9 Kostenvergoeding auto [werknemer-1]
In 1994 en 1996 zijn vergoedingen betaald aan [werknemer-1], die als zakelijke personeelskosten zijn geboekt op grootboekrekeningnummer […].
De betalingen hebben te maken met de auto van de werknemer.
De bedragen zijn ons inziens als privé-leningen u/g aan te merken. (…)
Aan de hand van de gegevens uit de door de heer [X] bijgehouden doorschrijfkasboeken zijn voor de jaren 1994 t/m 1997 overzichten gemaakt van de kasuitgaven zonder bescheiden en de onduidelijke/onacceptabele kasuitgaven.
Van de kasuitgaven zonder bescheiden is niet aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De onduidelijke/onacceptabele kasuitgaven hebben veelal een privé-karakter.
De overzichten zijn als bijlagen bij dit verslag gevoegd.
(…)"
2.8. Op grond van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Inspecteur, onder meer, de volgende correcties aangebracht op het belastbare inkomen van belanghebbende (alle bedragen in guldens):
1994 1995 1996 1997
2.845 4.102 4.493 3.902
Eten/drinken; privé-uitgaven 8.106 6.126 3.996 5.071
Rookwaren 3.984 5.630 2.227 1.919
Keuken/kantoor 7.508 8.255 7.357 6.315
Kantine 611 0 0 0
Plakkosten 4.685 4.975 0 0
Auto's schoonmaken 3.193 4.175 3.400 2.050
PTT zegels 10.930 5.417 5.860 7.524
Vrachtkosten PTT 0 9.677 8.419 7.084
Reiskosten binnenland 17.988 24.428 24.464 26.488
Beurskosten 35.795 31.834 25.922 31.483
Verpakking pallets/vulsel 16.141 15.967 18.558 11.863
Etiketten 6.418 10.595 14.372 15.525
Magazijn schoonmaken 1.165 1.601 1.177 1.641
Slijterij 1.929 2.060 2.334 2.679
Diversen 53.735 47.512 34.298 30.923
Correctie auto [werknemer-1] 6.000 5.500
Kosten restaurant [b] 708
Hoger privé energiegebruik 1.000 1.000 1.000 1.000
Totaal 182.033 183.354 164.085 155.467
2.9. Naast de hiervoor in 2.8. opgesomde correcties heeft de Inspecteur een aantal, in 2.6. bedoelde, correcties aangebracht die thans niet meer in geschil zijn. Het totaal van de door de Inspecteur op de winst uit onderneming van belanghebbende aangebrachte correcties heeft er toe geleid dat tevens een correctie is aangebracht op de zelfstandigenaftrek, en dat het persoonlijke inkomen van belanghebbende hoger is dan dat van zijn echtgenote. Dit laatste betekent dat bij belanghebbende een bedrag aan niet-persoonsgebonden inkomsten en aftrekposten in aanmerking is genomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de correcties die zijn opgesomd in 2.8. (behoudens de correctie [werknemer-1] die door de Inspecteur is teruggenomen) terecht heeft aangebracht.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de correcties ten onrechte zijn aangebracht. Aan de resultaten van een eerder ingesteld onderzoek meent hij het vertrouwen te kunnen ontlenen dat alle in de administratie verwerkte kosten, voor zover een correctie door hem niet is geaccepteerd, in mindering op de winst kunnen worden gebracht. De Inspecteur heeft de correcties onvoldoende gespecificeerd zodat hij zich daartegen onvoldoende kan verweren. Bovendien zijn de kosten naar zijn mening aannemelijk gemaakt. Hij verzoekt het Hof ter plaatse kennis te komen nemen van de werkwijze binnen de onderneming zodat aannemelijk zal worden dat de kosten zijn gemaakt. Voor wat betreft de aftrekbaarheid van de nageheven omzetbelasting gaat hij akkoord met het door de Inspecteur berekende bedrag van ƒ 28.615.
3.3. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende aan het eerder ingestelde boekenonderzoek geen vertrouwen kan ontlenen, onder meer omdat hem, met betrekking tot de gecorrigeerde kosten, kwade trouw kan worden verweten. De aangebrachte correcties zijn in de administratie van belanghebbende afgevinkt en op de bijlagen bij het controlerapport vermeld. De bedragen met bijbehorende data zijn eenvoudig te traceren. Hij meent voorts dat belanghebbende niet het bewijs heeft geleverd dat de opgevoerde kosten zijn gemaakt of dat de kosten, indien gemaakt, als zakelijk zijn aan te merken. Hij stelt zich alsnog op het standpunt dat de correctie [werknemer-1] kan worden teruggenomen, en dat van de naheffingsaanslag omzetbelasting een gedeelte van ƒ 28.615 als kostenpost in mindering op de winst kan worden gebracht en wel ƒ 20.541 in 1994, ƒ 5.042 in 1995, ƒ 3.403 in 1996 en ƒ 371 neg. in 1997.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting van 10 december 2002 nog het volgende toegevoegd:
3.4.1. Namens of door belanghebbende
Als in de naheffing omzetbelasting ook bedragen zijn begrepen in verband met de suppletieaangifte zijn die bedragen niet als kostenpost aftrekbaar. Het gaat om de neutraliteit van de omzetbelasting. Als het gaat om zakelijke kosten is de BTW een kostenpost indien die, bijvoorbeeld omdat een factuur ontbreekt of niet aan de eisen voldoet, niet in mindering gebracht kan worden.
Er zijn geen rekeningen of betalingsbewijzen. De vraag is of de kosten aannemelijk zijn en, zo ja, tot welke hoogte.
De geconstateerde onjuistheden in de administratie zaten in een andere sfeer dan de kosten waar we het hier over hebben. Hier gaat het alleen om het niet bewaren van bonnen. Belanghebbende heeft het altijd zo gedaan. Bepaalde kosten horen er nu eenmaal bij; het is aannemelijk dat die kosten gemaakt zijn. Bij bepaalde kosten zou ook de beperkte aftrek (zogenoemde Oort-kosten) een rol gaan spelen.
Vroeger bleven een paar auto's van vertegenwoordigers op het bedrijf. Ook auto's van het bedrijf zelf. Die moesten schoongemaakt worden.
[Werknemer-1] had een lening. Die is gedeeltelijk afgelost met het bedrag van de kostenvergoeding.
De reiskosten binnenland hebben betrekking op zakenreizen van belanghebbende zelf en van werknemers. Het kan zijn dat, zoals de Inspecteur stelt, daar reiskosten van zijn dochter naar haar school in zijn begrepen. Belanghebbende deponeerde alle nota's in één doos. De echtgenote verzorgde de privé kosten.
3.4.2. Namens de Inspecteur
Hij sluit niet uit dat in enige mate sprake is geweest van kosten. Het blijft door het administratief falen van belanghebbende echter gissen hoe hoog die zijn geweest.
De zogenoemde Oort-correctie is tot nihil teruggebracht toen de kosten niet aannemelijk gemaakt konden worden.
Als [werknemer-1] een lening gedeeltelijk aflost met contante kostendeclaraties dan moet dat in het kasboek zijn tegengeboekt. Daar is niets van geconstateerd.
Niet ontkend wordt dat reiskosten gemaakt kunnen zijn. Onder de kosten zat een hele serie treinkaartjes voor reizen naar de plaats waar een dochter naar school ging.
Kosten van beurzen zijn ook apart in de administratie vermeld.
Het moge zo zijn dat sprake is van een vrije bewijsleer maar het is gebruikelijk dat voor de kosten als de onderhavige bonnen aanwezig zijn.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een zodanig belastbaar inkomen als het Hof meent te moeten vaststellen, rekening houdend met een redelijke en billijke aftrek van de in geschil zijnde kosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft het Hof uitgenodigd door middel van een descente kennis te nemen van de gang van zaken op zijn bedrijf. Het Hof heeft daarvan afgezien nu kennisneming ter plaatse van de gang van zaken naar het oordeel van het Hof in dit geval niet van belang is voor de beoordeling van de bewijsmiddelen.
4.2. Op belanghebbende, die stelt kosten voor zijn onderneming te hebben gemaakt, rust de last, bij betwisting door de Inspecteur, aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag zodanige kosten zijn gemaakt. Daarbij geldt de vrije bewijsleer hetgeen onder meer inhoudt dat belanghebbende die kosten ook met andere bewijsmiddelen dan rekeningen en betalingsbewijzen aannemelijk kan maken.
4.3. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur de aftrekbaarheid en de omvang van een aantal kosten voldoende gemotiveerd betwist met zijn verwijzing naar de bevindingen tijdens het boekenonderzoek en de bij het controlerapport gevoegde bijlagen.
4.4. Belanghebbende heeft op de eerste plaats gesteld dat de door de Inspecteur aangebrachte correcties achterwege hadden moeten blijven op grond van bij hem gewekt vertrouwen of gedogen en dat de desbetreffende uitgaven in mindering op de winst kunnen worden gebracht ondanks dat zij niet altijd door bonnen of facturen zijn gedekt. Belanghebbende verwijst daartoe naar een verslag van een eerder bij hem ingesteld boekenonderzoek over de jaren 1987 tot en met 1991, waarin geen enkele opmerking is gemaakt met betrekking tot het ontbreken van onderliggende stukken. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende aan een eerder boekenonderzoek geen vertrouwen met betrekking tot de aftrekbaarheid van de onderhavige kosten kan ontlenen. Zo toen al geconstateerd zou zijn dat van bepaalde kosten geen bonnen aanwezig waren had dat niet in al die gevallen tot correctie hoeven te leiden. Dat zou slechts het geval geweest zijn indien overigens niet aannemelijk zou zijn geweest dat de uitgaven gedaan of zakelijk waren.
4..5. Kennelijk heeft de Inspecteur bij een eerder boekenonderzoek aannemelijk geacht dat de door belanghebbende in zijn administratie verwerkte uitgaven tot die omvang waren gedaan en zakelijk waren. Belanghebbende heeft daaraan echter niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat ook in de toekomst van hem geen bewijs zou worden gevraagd van de aard en de omvang van de in de administratie van zijn onderneming opgenomen kosten. Het gedrag van de Inspecteur kan echter naar het oordeel van het Hof wel van invloed zijn op de wijze waarop belanghebbende kon menen het van hem verlangde bewijs te kunnen leveren. Dit kan echter niet gelden voor die uitgaven waarvan, door de aard en de omvang, elke weldenkende ondernemer moet hebben geweten dat daarvan (enige) onderbouwing met behulp van rekeningen en betalingsbewijzen zou worden geëist, ook indien om die onderbouwing in het verleden niet uitdrukkelijk is verzocht. Met inachtneming van dit een en ander zal het Hof in het hierna volgende beoordelen of belanghebbende aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan.
4.6. met betrekking tot de kosten "Eten/drinken; geen bonnen"
4.6.1. Belanghebbende stelt dat het hier gaat om Chinees eten dat is verstrekt aan jongeren die als losse medewerkers werden ingezet voor het plakken, herstickeren en verpakken van handelswaar. Op die wijze kon er zo lang mogelijk doorgewerkt worden. [De ex-werknemer] die daarover heeft verklaard was er nooit bij als er werd overgewerkt. Die verklaring sluit niet uit dat de werkzaamheden zijn gedaan, en dat de uitgaven zijn gedaan.
4.6.2. De Inspecteur heeft weersproken dat de uitgaven zijn gedaan. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar een, in kopie tot de stukken behorende, verklaring die voornoemde [ex-werknemer] op 19 oktober 1999 heeft afgelegd in het kader van het onderzoek door de FIOD en die - onder meer - inhoudt: "Op de zaak zelf wordt er niet overgewerkt, dat wil zeggen er wordt niet langer gewerkt dan een half uur na sluitingstijd. Een uitzondering daarop vormt de watersnood van een paar jaar geleden. Toen hebben we inderdaad eten gekregen maar dat kwam uit het huis van [X] en niet van een of ander restaurant. De omschrijving "Chinees" stamt nog van vroeger, toen we nog in [Q] zaten. We werkten dan over van augustus tot en met december in verband met de verkooppiek en aten dan op 4 dagen Chinees, namelijk van maandag tot en met donderdag. Met we bedoel ik [X] en ik. In [Z] ging het anders: [X] at gewoon thuis en aanvankelijk ben ik een paar keer naar de Chinees gegaan maar dat kostte me teveel tijd en ben er daarom mee gestopt."
4.6.3. Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure geen betalingsbewijzen met betrekking tot de onderhavige kosten overgelegd. Hij heeft verklaard dat die er ook niet zijn. Hoewel het Hof de door belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kosten geschetste gang van zaken niet onaannemelijk acht staat daarmee allerminst vast dat en tot welke omvang de gestelde kosten zijn gemaakt, noch dat eventueel gemaakte kosten als zakelijk zijn aan te merken.
[Werknemer-2 te S] heeft op 8 november 1999 in het kader van het FIOD-onderzoek verklaard: "De broer van [X], [broer-2], vervoerde wel eens een pakje voor [X]. Naast de echtgenote en de dochters van [X] werkte er geen familie in het bedrijf." Op de vraag of er wel eens andere mensen dan het vaste personeel in het bedrijf werkten antwoordde [werknemer-2]: "Er was een wat oudere man uit het dorp, [werknemer-3], die wel meehielp om bezig te zijn. Ik neem aan dat hij daar wel geld voor kreeg maar weten doe ik het niet. Verder hielpen de dochters van [X] ook wel eens mee op het bedrijf, voornamelijk met het plakken van stickers." En op de vraag of het zou kunnen dat er familie meewerkte in het bedrijf op tijdstippen dat hij afwezig was antwoordde [werknemer-2]: "Nee, dan zou ik geweten hebben welk werk er door hen was gedaan."
Belanghebbende heeft op 16 november 1999 in het kader van het FIOD-onderzoek verklaard: "Wij eten meestal chinees in het weekend wanneer er wordt overgewerkt. Dit overwerk betreft het plakken van etiketten op de produkten in het magazijn. Dat doen kinderen uit de buurt, mijn eigen kinderen en mijn vrouw, afhankelijk van de periode."
Uit de bijlagen die bij het controlerapport zijn gevoegd blijkt dat de uitgaven voor Chinees ook te [T en U] zijn gedaan, en op zondag.
Gelet op het vorenstaande maakt belanghebbende niet aannemelijk dat en in hoeverre de onderhavige kosten als kosten van de onderneming kunnen worden aangemerkt.
4.7. met betrekking tot de kosten "Eten/drinken; privé uitgaven"
4.7.1. Belanghebbende heeft gesteld dat het uitgaven betreffen die onderweg in restaurants zijn gemaakt, en/of betrekking hebben op kosten met zakenrelaties.
4.7.2. De Inspecteur heeft de aftrekbaarheid van de kosten bestreden onder meer met een verwijzing naar een uitlating van [de ex-werknemer] dat het aantal malen dat belanghebbende met zakenrelaties uit eten gaat op de vingers van één hand te tellen is.
4.7.3. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende aannemelijk dat kosten als hier gesteld, door hem zijn gemaakt. De Inspecteur heeft dit ook erkend en de verklaring van [de ex-werknemer] sluit een en ander niet uit. Belanghebbende heeft echter geen enkele door de Inspecteur bestreden nota overgelegd, laat staan van een verklaring omtrent de uitgaven voorzien. Gelet op de door belanghebbende gegeven verklaringen acht het Hof kosten die, mede in aanmerking genomen de beperkte aftrekbaarheid, ten laste van de winst kunnen worden gebracht aannemelijk tot een bedrag van ƒ 1.500 per jaar.
4.8. met betrekking tot de kosten van rookwaren
Belanghebbende heeft bij zijn conclusie van repliek een catalogus gevoegd van 57 pagina's, inhoudende het door hem gevoerde assortiment. Daaruit blijkt niet dat daartoe ook rookwaren behoren. Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat onweersproken is gebleven dat zowel belanghebbende als zijn echtgenote en (een of meer) dochters roken acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre de onderhavige kosten als kosten van de onderneming kunnen worden aangemerkt.
4.9. met betrekking tot de kosten keuken/kantoor en kantine
4.9.1. Belanghebbende heeft gesteld dat het hier gaat om kleine uitgaven ten behoeve van de keuken en de kantine van de onderneming. Voor het merendeel van de kosten van de kantine zijn wel bonnen aanwezig. Een deel van de inkopen die door mevrouw [X-Y] werden gedaan was bestemd voor de onderneming. Die inkopen werden dan als het ware doorbelast vanuit privé.
4.9.2. De Inspecteur verwijst naar de verklaring van [de ex-werknemer]: "Er is een maandelijkse boeking waarbij geen bescheiden aanwezig zijn. We kregen thee en koffie, maar die zijn met bonnen aangekocht en sinds vorig jaar is er een apparaat. Verder wordt er nog schoonmaakmateriaal gekocht maar allemaal met bescheiden. Wat de boekingen zonder bescheiden betreft, daar heb ik geen inzicht in." Onder verwijzing naar die verklaring bestrijdt de Inspecteur ook de kantinekosten in 1994.
4.9.3. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende aannemelijk dat kosten als hier gesteld, door hem zijn gemaakt. De verklaring van [de ex-werknemer] sluit een en ander ook niet uit. Belanghebbende heeft echter geen enkele, door de Inspecteur bestreden, nota overgelegd, laat staan van een verklaring omtrent de uitgaven voorzien of de uitgaven anderszins gekwantificeerd. Gelet op de door belanghebbende gegeven verklaringen acht het Hof kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht aannemelijk tot een bedrag van ƒ 1.200 per jaar.
4.10. met betrekking tot plakkosten
4.10.1. Belanghebbende stelt, deels onder verwijzing naar de kosten voor Chinees, dat aannemelijk is dat de kosten zijn gemaakt.
4.10.2. De Inspecteur verwijst ook in dit verband naar verklaringen van [de ex-werknemer] en [werknemer-2]. Gelet op de verklaring van [de ex-werknemer] op de vraag aan wie de plakkosten worden betaald ("Dat weet ik niet, dan moet u bij de familie [X] zijn. Er zijn wel mensen uit het dorp die etiketten plakken of ook wel familie van [X] maar meer weet ik er niet van.") neemt het Hof aan dat de Inspecteur slechts de omvang van de zakelijke uitgaven bestrijdt. In dupliek voegt de Inspecteur daar aan toe dat vermoedelijk sprake is geweest van een gezagsverhouding en dat loonbelasting had moeten worden ingehouden naar het anoniementarief. Naar zijn mening blijft het effect van de onderhavige correctie achter bij hetgeen volgens de loonbelastingbepalingen had moeten worden afgedragen.
4.10.3. Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure geen betalingsbewijzen met betrekking tot de onderhavige kosten naar voren gebracht. Hij heeft verklaard dat die er ook niet zijn. Hoewel het Hof de door belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kosten geschetste werkwijze niet onaannemelijk acht staat daarmee allerminst vast dat en in welke omvang de gestelde kosten zijn gemaakt, noch dat eventueel gemaakte kosten als zakelijk zijn aan te merken. Daarbij is naar het oordeel van het Hof voorts opmerkelijk dat de onderhavige kosten niet zijn gemaakt in 1996 en 1997, ondanks het door belanghebbende gestelde verband met andere kosten. Het standpunt van de Inspecteur (herhaald in zijn pleitnota) dat in de correctie mede een compensatie kan worden gevonden voor de niet ingehouden en afgedragen loonbelasting wordt door het Hof verworpen. Het achterwege blijven van de toepassing van de bepalingen omtrent de loonbelasting sluit immers de aftrek als kostenpost van de eventuele loonbetaling niet uit. Gelet op de door belanghebbende gegeven verklaringen acht het Hof kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht aannemelijk tot een bedrag van ƒ 1.000 in 1994 en een zelfde bedrag in1995.
4.11. met betrekking tot de kosten van het schoonmaken van auto's
4.11.1. Belanghebbende heeft gesteld dat het hier auto's van vertegenwoordigers betreft die er redelijk uit moeten zien. Het was niet de bedoeling dat de vertegenwoordigers dat onderweg lieten doen. Belanghebbende wilde dat uit een oogpunt van kostenbesparing liever door scholieren laten doen. Belanghebbende heeft over deze kosten tijdens het FIOD-onderzoek verklaard: "De auto's werden dan schoongemaakt, door kinderen, jeugd, vaak mijn eigen kinderen".
4.11.2. De Inspecteur bestrijdt dat de onderhavige kosten zijn gemaakt. Hij leidt uit de verklaring van [de ex-werknemer] af dat de vertegenwoordigers zelf de zorg hadden voor het schoonhouden. [De ex-werknemer] heeft tijdens het FIOD-onderzoek verklaard: "Ik maakte de auto aanvankelijk zelf schoon en later liet ik het bij [wasserette c] doen. De auto's van de vertegenwoordigers worden natuurlijk nooit op de zaak gewassen. Als er een bon voor wassen werd overgelegd dan kon die worden gedeclareerd. Ik weet dat er kosten voor schoonmaak van auto's in de kas werden geboekt maar wie die auto dan schoonmaakte en of die daar voor werd betaald dat weet ik niet. Ik nam de boekingen van deze kosten over in de computer. De boeking was dan al door [X] gemaakt en die moet u kunnen vertellen hoe dit in elkaar zit."
4.11.3. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk dat en in hoeverre in de onderhavige jaren kosten zijn gemaakt voor het schoonmaken van auto's die als bedrijfskosten ten laste van de winst kunnen worden gebracht.
4.12. met betrekking tot de kosten van PTT-zegels en vracht PTT
4.12.1. Belanghebbende stelt dat hij voor de verzending van pakketten, mailings, monsters en dergelijke gebruik maakte van de diensten van de PTT. Zowel belanghebbende als zijn echtgenote ging regelmatig postzegels halen. Het maken van de kosten ligt ook voor de hand; de bestellingen moeten immers uitgeleverd worden. [De ex-werknemer] kocht slechts postzegels voor de gewone post en mogelijk voor enkele zendingen.
4.12.2. De Inspecteur verwijst naar een passage uit de verklaring van [de ex-werknemer] tijdens het FIOD-onderzoek: "Vraag: waarom zitten er voor aanschaf van zegels soms wel bescheiden in de kas terwijl er voor de aanschaf van relatief grote bedragen aan zegels geen bon wordt aangetroffen? Antwoord: Ik haalde ook postzegels maar nooit meer dan voor 80 a 100 gulden. (…) De bonnen daarvan zitten allemaal in de kas. Verder haalde mijnheer [X], zijn vrouw en zijn dochter ook wel eens postzegels. Ik kan u echt niet vertellen of er bij de boeking van uitgaven aan postzegels ook postzegels binnenkwamen. Ik kreeg de boeking namelijk dikwijls veel later."
4.12.3. Ook met betrekking tot de onderhavige kosten heeft belanghebbende verklaard dat hij, voor zover het de door de Inspecteur aangebrachte correctie betreft, geen rekeningen of betalingsbewijzen van de gemaakte kosten over kan leggen. Gelet op de aard van de uitgaven en de omstandigheid dat kosten als de onderhavige ook met bon in de administratie zijn verwerkt acht het Hof het volstrekt onaannemelijk dat met name voor de grotere uitgaven bij de PTT geen bon zou zijn gevraagd. Dit neemt niet weg dat wel eens kan zijn voorgekomen dat kosten als de onderhavige werden gemaakt zonder dat om de bon werd gevraagd. Belanghebbende heeft tijdens het FIOD-onderzoek verklaard op de vraag waarom soms wel bescheiden in de kas aanwezig zijn en voor de aanschaf van zegels voor relatief grote bedragen niet: "Ik ging naar het postkantoor en daar gaf ik de pakketjes van de actie af en betaalde de porto aan het loket. Ook hier heb ik soms geen bon meegenomen." Gelet op het vorenstaande acht het Hof een hoger bedrag van de onderhavige kosten dan ƒ 500 per jaar door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
4.13. met betrekking tot de reiskosten binnenland
4.13.1. Belanghebbende stelt dat de kosten niet ongebruikelijk zijn, en de hoogte van de kosten aannemelijk is. Hij stelt in repliek dat het geen treinkosten betreffen, zoals uit het verweer van de Inspecteur zou kunnen worden afgeleid, maar kosten ter zake van zakenreizen. De treinkosten die in de bijlagen bij het controlerapport apart zijn opgenomen hebben niet tot correctie geleid. De onderhavige kosten kunnen echter niet met behulp van bonnen worden bewezen.
4.13.2. De Inspecteur heeft met betrekking tot dit onderdeel gewezen op een verklaring van [de ex-werknemer] dat zakelijk bijna nooit per trein werd gereisd en op het feit dat kennelijk reiskosten van een dochter in verband met schoolbezoek onder de kosten zijn begrepen. Uit de algemene stellingname van de Inspecteur in zijn conclusie van dupliek en de pleitnota leidt het Hof af dat de Inspecteur ook in het algemeen de zakelijkheid en de omvang van de onderhavige kosten bestrijdt nu bonnen en een toelichting ontbreken.
4.13.3. Naar het oordeel van het Hof kan in beginsel aannemelijk worden geoordeeld dat ten behoeve van een onderneming als die van belanghebbende kosten als de onderhavige worden gemaakt. Belanghebbende blijft echter in gebreke enig inzicht in de aard en de omvang van de kosten te verschaffen, zulks ondanks het feit dat het hier kennelijk om aanzienlijke bedragen gaat die blijkens de door de Inspecteur overgelegde bijlagen bij het controlerapport alle zonder rekening of bon in de administratie zijn verwerkt, behoudens één uitgaaf van ƒ 108,72 in 1996. Met inachtneming van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en mede in aanmerking genomen de mogelijk beperkte aftrekbaarheid van een deel van de uitgaven als de onderhavige, stelt het Hof de kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht in goede justitie vast op een bedrag van ƒ 6.000 per jaar.
4.14. met betrekking tot de beurskosten
4.14.1. Belanghebbende stelt dat hij, om bij te blijven en klanten te behouden, vele beurzen moet bezoeken. De kosten van een beurs zijn door hem bepaald door van een meegenomen geldbedrag af te trekken wat hij na afloop van een beurs over had. Gezien het feit dat beurzen altijd geld kosten zijn de zakelijke uitgaven naar zijn mening aannemelijk. Een deel van de kosten heeft betrekking op de zogenoemde beurstientjes. Om tegemoet te komen aan de entreekosten die zijn klanten moesten maken gaf belanghebbende iedere relatie die zijn stand bezocht een tientje. Dat waren ook wel eens grotere bedragen, afhankelijk van de werkelijke entreekosten.
4.14.2. De Inspecteur heeft ter weerspreking van de onderhavige kosten verwezen naar verklaringen van [de ex-werknemer] en [werknemer-2] in het kader van het FIOD-onderzoek. [De ex-werknemer]: "Je krijgt kortingskaarten van de beurs die je kunt uitdelen aan klanten, waarmee de klant een tientje korting krijgt. Achteraf wordt hierover afgerekend met de organisator van de beurs. Daarvoor wordt een factuur gestuurd die per bank wordt betaald." Op de vraag of die tientjes ook wel eens per kas werden betaald: "Nee, er kwam een factuur die per bank werd betaald. Ik heb nooit bescheiden gezien van de tientjes die in de kas werden geboekt. Ik heb daar niets over gezegd omdat ik zonder tegenspreken in de computer moest verwerken wat l[X] in de kas had geboekt."
4.14.3. Naar het oordeel van het Hof is aannemelijk dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor deelname aan, en bezoeken van beurzen. [De ex-werknemer] heeft over de beurzen nog verklaard: "[broer-3] zelf was meestal op kantoor, soms bezocht hij beurzen. Er zijn twee soorten beurzen, inkoop en verkoop. [X] bezocht hoofdzakelijk de inkoopbeurzen (…). [X] deed zelf de inkoop en had persoonlijke contacten met de grotere klanten. (…) Ik ging meestal met [X] mee naar de inkoopbeurzen. De heren, daarmee bedoel ik de vertegenwoordigers, gingen ook wel eens mee naar de inkoopbeurzen. De heren stonden in de stands op de verkoopbeurzen. (…) De beurskosten is weer zo'n discutabele boeking in de kas. Daar staan geen bescheiden tegenover. De beurskosten naar [QQ (Spanje)] hebben betrekking op het huwelijksgeschenk van zijn kinderen aan de [familie X]. [X] boekt ook een beurs in [RR (Frankrijk)], daar is hij ook nooit op een beurs geweest. " Met betrekking tot de werkzaamheden van mevrouw [X-Y]: "(…) zij ging ook mee naar verkoopbeurzen om onder meer de drankjes te serveren." [Werknemer-2] heeft verklaard: "Wij bezochten de volgende beurzen (…). Ik heb wel zelf op een aantal beurzen in Nederland gestaan in onze stand. (…) Met [X], een paar vertegenwoordigers, [de ex-werknemer] en soms 1 of 2 dochters van [X] met een vriendin." En met betrekking tot de kosten van de beurs: "Naar mijn weten werden die kosten gewoon per bank betaald." Belanghebbende heeft op 15 november 1999 tijdens het FIOD-onderzoek op een vraag met betrekking tot de kosten van een verjaardag die onder beurskosten zijn geboekt, verklaard: "Een verjaardag is privé, dat is dus fout. Ik boek dat als onkosten omdat alles door elkaar loopt bij de firma." Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij in [QQ (Spanje)] geen beurs heeft bezocht maar dat hij niettemin kosten van verblijf aldaar tijdens een door zijn kinderen aan hem en zijn echtgenote aangeboden reis onder "[…fair QQ (Spanje)]" heeft geboekt omdat hij aldaar winkels had bekeken. Dienaangaande verklaarde belanghebbende op 16 november 1999: "Naar mijn mening zijn het zakelijke kosten want ik heb in [QQ (Spanje)] ook winkels lopen kijken. Winkels kijken is voor mij werk namelijk bekijken hoe de structuur van de handel in [QQ (Spanje)] in elkaar zit en wat er voor handel is. De uitgaven die er dan mee samenhangen zijn dus zakelijk. Het is toch food en het heeft er dan toch mee te maken? Ik ben eigenlijk altijd aan het werk en alle uitgaven die ik in die tijd doe zijn dus zakelijk, die lopen door elkaar heen."
Naar het oordeel van het Hof doen de hiervoor weergegeven opvattingen van belanghebbende met betrekking tot de zakelijkheid van de door hem gedane uitgaven ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van de door hem gestelde aard en omvang van de kosten. Ook de verklaring van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde beurstientjes acht het Hof niet geloofwaardig; die verklaring wordt ook niet ondersteund door enige verklaring van werknemers van belanghebbende die ook aan de beurzen hebben deelgenomen. Het Hof acht een hoger bedrag aan beurskosten dan ƒ 6.000 per jaar door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
4.15. met betrekking tot de kosten verpakkingen/pallets/vulsel
Belanghebbende stelt dat hij naast afname van zijn vaste verpakkingenleverancier ook verpakkingen en dergelijke afnam van scharrelaars. Belanghebbende heeft deze kosten echter, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt.
4.16. met betrekking tot de kosten etiketten
4.16.1. Belanghebbende stelt dat aannemelijk is dat de kosten zijn gemaakt. Het werk is immers gedaan. Het gaat om het plakken van etiketten die zijn voorgeschreven door de Keuringsdienst van Waren. Zonder die etiketten, die niet door de leveranciers van de producten daarop zijn aangebracht, mogen die waren niet op de markt worden gebracht.
4.16.2. De Inspecteur wijst ook in dit verband op het ontbreken van bewijzen en het frauduleuze gedrag van belanghebbende op vele onderdelen met betrekking tot de kosten.
4.16.3. Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure geen betalingsbewijzen met betrekking tot de onderhavige kosten naar voren gebracht. Hij heeft verklaard dat die er ook niet zijn. Hoewel het Hof de door belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kosten geschetste werkwijze niet onaannemelijk acht staat daarmee allerminst vast dat en tot welke omvang de gestelde kosten zijn gemaakt, noch dat eventueel gemaakte kosten als zakelijk zijn aan te merken. Het standpunt van de Inspecteur in zijn pleitnota dat in de correctie mede een compensatie kan worden gevonden voor de niet ingehouden en afgedragen loonbelasting wordt door het Hof verworpen. Het achterwege blijven van de toepassing van de bepalingen omtrent de loonbelasting sluit immers de aftrek als kostenpost van de eventuele loonbetaling niet uit. Gelet op de door belanghebbende gegeven verklaringen acht het Hof kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht aannemelijk tot een bedrag van ƒ 1.000 per jaar.
4.17. met betrekking tot de schoonmaakkosten magazijn
4.17.1. Belanghebbende stelt dat het magazijn in het weekend wordt gestoft, gestofzuigd en met water schoongemaakt. De kosten daarvan worden betaald aan een wisselend clubje kinderen.
4.17.2. De Inspecteur wijst ook in dit verband op het ontbreken van bewijzen en het frauduleuze gedrag van belanghebbende op vele onderdelen met betrekking tot de kosten.
4.17.3. Mede gelet op de aard van de onderneming acht het Hof aannemelijk dat de kosten voor schoonmaakwerkzaamheden, tot de door belanghebbende gestelde omvang, ook daadwerkelijk zijn gemaakt.
4.18. met betrekking tot de kosten slijterij
4.18.1. Belanghebbende stelt dat een beperkt deel van de inkopen niet via de groothandel is gelopen maar via de slijterij. De kosten hebben ook betrekking op de drankjes die tijdens de beurzen worden geschonken.
4.18.2. De Inspecteur wijst ook in dit verband op het ontbreken van bewijzen en het frauduleuze gedrag van belanghebbende op vele onderdelen met betrekking tot de kosten.
4.18.3. Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende, met hetgeen hij naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat de aankopen in de slijterij, rekening houdend met de beperkte aftrekbaarheid, tot een hoger bedrag dan ƒ 500 per jaar als zakelijke kosten ten laste van de winst kunnen gebracht.
4.19. met betrekking tot de correctie diverse kosten
De Inspecteur heeft onder de noemer "diversen" de aftrek van een groot aantal benoemde posten betwist omdat de nota's en betalingsbewijzen daarvan ontbraken of de omschrijving op wel aanwezige nota's zodanig was dat die nota's een nadere toelichting behoefden. De niet geaccepteerde kosten zijn vermeld op bijlagen bij het controlerapport. Daaruit blijkt dat van een groot aantal wel gegevens in de administratie aanwezig zijn. De bewijsnood van belanghebbende is derhalve niet in volle omvang terug te voeren tot het door hem gestelde vertrouwen doordat de Inspecteur in het verleden kostenposten heeft geaccepteerd zonder dat daarvoor betalingsbewijzen aanwezig waren. Niettemin heeft belanghebbende ook in beroep volstaan met de enkele verklaring dat de desbetreffende kosten volledig zakelijk zijn en in mindering op de winst kunnen worden gebracht. Met inachtneming van de gestelde omschrijvingen op de bijlagen bij het controlerapport, hetgeen in zijn algemeenheid door belanghebbende, [de ex-werknemer] en [werknemer-2] tijdens het FIOD-onderzoek is verklaard, en hetgeen door belanghebbende en de Inspecteur in deze procedure naar voren is gebracht acht het Hof een hoger bedrag aan zakelijke kosten dan ƒ 10.000 per jaar in de jaren 1994 en 1995, en ƒ 7.500 per jaar in de jaren 1996 en 1997, niet door belanghebbende aannemelijk gemaakt.
4.20. met betrekking tot de correctie kosten restaurant [b]
Belanghebbende heeft ter zake van deze nota in de onderhavige procedure niets naar voren gebracht waaruit de zakelijkheid van de desbetreffende uitgaaf blijkt. Dat van een dergelijke uitgaaf sprake is geweest is naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt.
4.21. met betrekking tot de correctie privé gebruik energie
Gelet op hetgeen de Inspecteur naar voren heeft gebracht acht het Hof aannemelijk dat het privé aandeel in de kosten van energie per jaar ten minste ƒ 3.000 exclusief omzetbelasting heeft bedragen zodat de Inspecteur ter zake terecht een correctie van ƒ 1.000 per jaar heeft aangebracht. Belanghebbende die stelt dat genoemd aandeel niet hoger was dan de geboekte ƒ 2.000 per jaar maakt zulks met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk.
4.22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de winst worden verminderd met de volgende bedragen:
onderdeel 4.7. 1.500 1.500 1.500 1.500
onderdeel 4.9. 1.200 1.200 1.200 1.200
onderdeel 4.10. 1.000 1.000 0 0
onderdeel 4.12. 500 500 500 500
onderdeel 4.13. 6.000 6.000 6.000 6.000
onderdeel 4.14. 6.000 6.000 6.000 6.000
onderdeel 4.16. 1.000 1.000 1.000 1.000
onderdeel 4.17. 1.165 1.601 1.177 1.641
onderdeel 4.18. 500 500 500 500
onderdeel 4.19. 10.000 10.000 7.500 7.500
onderdeel 3.3. [werknemer-1] 6.000 5.500
onderdeel 3.3. OB 20.541 5.042 3.403 371 neg
totaal 49.406 34.343 28.780 25.470
Een en ander betekent dat belanghebbende in de onderscheidene jaren het hoogste persoonlijke inkomen heeft genoten zodat ook de daarmee verband houdende correcties in stand moeten blijven. De door de gemachtigde in bijlage 3 bij het beroepschrift berekende belastbare inkomens volgens het standpunt van de Inspecteur wijken enigszins af van die, vermeld op de uitspraken op de bezwaarschriften. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat bij een eventuele vermindering van laatstgenoemde bedragen kan worden uitgegaan. Voor het onderhavige jaar betekent dit dat het belastbare inkomen moet worden verminderd tot (ƒ 146.009 - ƒ 25.740, ofwel) ƒ 120.269.
4.23. Belanghebbende heeft in het beroepschrift met betrekking tot een aantal kostenposten "zo nodig" aangeboden door middel van getuigen de gang van zaken aannemelijk te maken. Nu dit aanbod onder voorbehoud is gedaan, ook na een onderzoek naar een mogelijk compromis niet is herhaald, het Hof de door belanghebbende geschetste gang van zaken op zichzelf niet in twijfel trekt en het oordeel over de zakelijkheid of de omvang van de zakelijke uitgaven niet wordt beïnvloed door de eventuele getuigenverklaringen heeft het Hof afgezien van het horen van personen over de gang van zaken in de desbetreffende jaren.
Het Hof acht, gelet op de uitspraak in de zaak met nummer 01/00020, geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep voor het Hof heeft moeten maken.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 54.575 (ƒ 120.269);
- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 27,23 (ƒ 60).
Aldus gedaan te Arnhem op 22 april 2003 door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van I.B. Vermeulen-Post als griffier.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
(I.B. Vermeulen-Post) (J.P.M. Kooijmans)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 april 2003
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.