ECLI:NL:GHARN:2003:AI1098

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/754t
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Makkink
  • A. van Loo
  • J. van Eupen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlies aan verdiencapaciteit na verkeersongeval

In deze zaak in hoger beroep, die zich richt op de begroting van het verlies aan verdiencapaciteit van de appellant, geboren op 3 april 1961, als gevolg van een verkeersongeval op 16 december 1992, heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 augustus 2003 uitspraak gedaan. De appellant, die ten tijde van het ongeval werkzaam was als internationaal vrachtautochauffeur, is arbeidsongeschikt geraakt door het ongeval. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant, het ongeval weggedacht, naar redelijke verwachting op de leeftijd van 55 jaar arbeidsongeschikt zou zijn geworden, wat de appellant betwistte. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld, waarbij met name de medische geschiedenis van de appellant en de kans op arbeidsongeschiktheid in de toekomst aan de orde kwamen.

Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de medische klachten van de appellant, waaronder rug- en knieklachten, van aanzienlijk belang zijn voor de kans op arbeidsongeschiktheid in zijn beroep. Echter, het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de appellant daadwerkelijk op 55-jarige leeftijd arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. De appellant heeft niet overtuigend aangetoond dat zijn medische verleden zou leiden tot een verhoogde kans op uitval door arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om een herberekening van het verlies aan verdiencapaciteit te presenteren, waarbij rekening gehouden moet worden met de vroegst mogelijke intreeleeftijd in de VUT- of prepensioenregeling.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten en berekeningen aan te leveren. De beslissing van het hof is genomen door de rechters Makkink, Van Loo en Van Eupen, en is openbaar uitgesproken in de zitting van 12 augustus 2003.

Uitspraak

12 augustus 2003
derde civiele kamer
rolnummer 2002/754
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
A r r e s t
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr J.M. Bosnak,
tegen
de naamloze vennootschap
AXA Schade N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
procureur: mr F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de vonnissen van 28 februari 2001, 26 september 2001 en 8 mei 2002 die de rechtbank te Zwolle tussen thans appellant (hierna te noemen: [appellant]) als eiser en thans geïntimeerde (hierna te noemen: Axa) als gedaagde heeft gewezen. Van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 18 juli 2002 heeft [appellant] aan Axa aangezegd van voornoemde vonnissen in hoger beroep te komen en Axa voor dit hof gedagvaard teneinde de bestreden vonnissen te doen vernietigen en Axa te doen veroordelen tot betaling van de som van f 258.733,- (€ 117.407,92), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1998, althans subsidiair vanaf de dag dat de schade zich heeft voorgedaan, althans subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van betaling, onder aftrek van het bedrag dat door Axa reeds is voldaan op grond van het vonnis van 8 mei 2002, met veroordeling van Axa in de kosten van (bedoeld zal zijn) het hoger beroep.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen die vonnissen aangevoerd en toegelicht, een nieuwe productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en Axa alsnog zal veroordelen tot betaling van het in eerste aanleg gevorderde, alsmede hetgeen verder door [appellant] in eerste aanleg is gevorderd, met veroordeling van Axa in de kosten van (bedoeld zal zijn) het hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Axa verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn vordering in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem die zal ontzeggen en de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Partijen hebben elk een inventaris- en kostenstaat overgelegd en arrest gevraagd.
3 De vaststaande feiten
Geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten die de rechtbank in rechtsoverweging 1 onder 1.1 tot en met 1.5 van het tussenvonnis van 28 februari 2001 als tussen partijen vaststaand heeft aangemerkt. Ook het hof zal van die feiten uitgaan.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Vanaf de conclusie in dupliek in eerste aanleg heeft Axa, ook in hoger beroep, steeds geprocedeerd onder de naam Axa Schade N.V.. De vonnissen zijn conform de stukken tot en met de conclusie van repliek gewezen tegen Axa N.V. Mede in het licht van het door Axa onder punt 2 van de memorie van antwoord gestelde gaat het hof ervan uit dat Axa Schade N.V. de WAM-verzekeraar van de bij het ongeval van 16 december 1992 betrokken vrachtauto of de rechtsopvolgster daarvan is en dat de vonnissen in eerste aanleg zijn gewezen tussen dezelfde partijen als die bij het hoger beroep zijn betrokken.
4.2 De zaak in hoger beroep betreft materieel slechts de begroting van het verlies aan verdiencapaciteit dat [appellant], geboren op 3 april 1961, als gevolg van het hem op 16 december 1992 overkomen verkeersongeval lijdt, doordat hij arbeidsongeschikt is geraakt voor het beroep van internationaal vrachtautochauffeur, waarin hij ten tijde van het ongeval werkzaam was.
4.3 Grief 1 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank, vervat in rov. 6.2 van het vonnis van 28 februari 2001, dat [appellant] - het ongeval weggedacht - naar redelijke verwachting op de leeftijd van 55 jaar in dat beroep arbeidsongeschikt zou zijn geworden, zulks vanwege het medisch verleden van [appellant] dat een hernia en knieproblemen laat zien en van het statistische gegeven dat een groot deel van de vrachtwagenchauffeurs in de leeftijdsklasse van 55 tot en met 65 jaar wegens arbeidsongeschiktheid uitvalt. [appellant] bestrijdt dat zijn medisch verleden kan leiden tot de redelijke verwachting dat hij tot die “uitvallers” zou gaan behoren. Van de rugklachten waarmee hij in 1986 en 1987 te maken had, is hij immers geheel hersteld en na zijn herstel heeft hij zonder bezwaar nog zware rugbelastende arbeid verricht, onder meer als militair tankbestuurder vanaf mei 1987 tot zijn ontslag als militair in september 1988. Die rugklachten noch de eerdere knieklachten hebben nadien ooit aanleiding gevormd om zich tot een arts te wenden, zo stelt [appellant].
4.3 De rechtbank is er, op grond van het onbestreden gegeven dat 40% van het verzuim van vrachtautochauffeurs zijn reden vindt in klachten met betrekking tot de lage rug en 10% in knieklachten, terecht vanuit gegaan dat juist deze klachten van aanzienlijk belang zijn voor de uitval wegens arbeidsongeschiktheid in dat beroep, ook in de groep van 55- tot 65-jarige vrachtautochauffeurs. Niet bestreden is dat het bij hen die tot die leeftijdscategorie behoren merendeels gaat om volledige arbeidsongeschiktheid. Daaruit volgt dat [appellant] - het ongeval weggedacht - meer dan een geringe kans zou lopen te gaan behoren tot de vrachtautochauffeurs die in dat leeftijdstraject hun werk wegens arbeidsongeschiktheid volledig moeten opgeven. Daarmee is echter nog niet de redelijke verwachting gegeven dat [appellant] persoonlijk dit lot zou treffen.
4.4 Het komt er op aan, of [appellant] vanwege zijn medische verleden in dat leeftijdstraject een verhoogde kans op uitval door arbeidsongeschiktheid had vanwege zijn medische verleden en of hij naar redelijke verwachting daardoor op de leeftijd van 55 jaar zijn werk als internationaal vrachtautochauffeur had moeten beëindigen. Het gaat er daarbij niet om of die klachten (ondanks preventie) mogelijk zouden recidiveren, maar of die recidive van zodanige ernst zou zijn dat deze ondanks herstelmaatregelen tot dat blijvend gevolg zouden leiden. Met betrekking tot de voorspellende waarde van rug- en knieklachten, die ook bij gedurende langere tijd verrichte zware arbeid niet zijn teruggekeerd moet terughouding worden betracht, wanneer het gaat om het uitspreken van een redelijke verwachting omtrent duurzame arbeidsuitval van een bepaalde persoon in een tientallen jaren verder gelegen toekomst. De inhoud van de brief van de zenuwarts Dr Beerepoot van 10 mei 2000 aan de advocaat van Axa, welke arts uitgaat van een verhoogde kwetsbaarheid van [appellant] bij rug- en beenbelastende werkzaamheden en in verband daarmede van een als matig tot slecht te kwalificeren arbeidsprognose van [appellant] als (vrachtauto)chauffeur, is onvoldoende om die terughoudendheid met betrekking tot [appellant] te laten varen. Daaruit valt wel recidivegevaar af te leiden, doch niet - mede omdat de inhoud van die brief gebaseerd is op laad- en losarbeid die [appellant] niet behoefde te verrichten - dat die recidive naar redelijke verwachting van die ernst zou zijn dat gerekend zou moeten worden met blijvende arbeidsuitval van [appellant]. De inhoud van de brief van Dr Beerepoot van 26 juli 2000, waarin hij niet langer uitgaat van laad- en losarbeid, maakt dit niet wezenlijk anders.
4.5 Hieruit volgt dat grief 1 gegrond is en dat het meer subsidiaire verweer van Axa, inhoudende dat [appellant] - het ongeval weggedacht - op de leeftijd van 59 jaar gebruik zou hebben gemaakt van een VUT- of prepensioenregeling, waarbij hij een uitkering van 85% van het bruto jaarsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag zou gaan genieten, aan de orde komt. Ook [appellant] heeft gesteld dat hij, uitgaande van het bestaan van de VUT-regeling, met 59 jaar het werk als vrachtautochauffeur zou hebben beëindigd. Weliswaar is die regeling op de helling komen te staan, zoal niet beëindigd en vervangen door een prepensioenregeling, dat neemt niet weg dat bij de thans op te stellen herberekening van het verlies van verdiencapaciteit van [appellant] ervan uitgegaan dient te worden dat [appellant], het ongeval weggedacht, per vroegst mogelijke datum na het bereiken van de leeftijd van 59 jaar van een dergelijke regeling gebruik zou hebben gemaakt. Dat [appellant] bij het bestaan van een prepensioenregeling daarvan geen gebruik zou hebben gemaakt, heeft hij met de enkele, niet nader geadstrueerde opmerking dat hij daarvoor financiële redenen zou hebben, onvoldoende onderbouwd. Aan [appellant] wordt derhalve verzocht in het geding te brengen:
a. een nieuwe berekening van het verlies aan verdienvermogen, uitgaande van de vroegste intreeleeftijd (doch niet vóór het bereiken van de leeftijd van 59 jaar) van de thans - of binnenkort - in het beroepsgoederenvervoer geldende VUT- of prepensioenregeling en berekend met 1 januari 2001 als kapitalisatiedatum,
b. alsmede een opgave van de van Axa ontvangen betalingen, waaronder die na het eindvonnis, telkens met de ontvangstdatum daarvan, alsook
c. een nauwkeurige vermelding van hetgeen hij thans nog vordert.
4.6 Nu grief 1 slaagt is er geen grond meer voor grief 2, waarmee [appellant] betoogt dat de rechtbank een tegenstrijdig oordeel heeft gegeven door enerzijds uit te gaan van de verwachting dat hij - het ongeval weggedacht - met 55 jaar arbeidsongeschikt zou geraken en anderzijds als uitgangspunt te nemen dat hij met zijn huidige baan bij het Nibag tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zou doorgaan. Ook is daarmee de grond ontvallen aan het betoog van [appellant] dat er vanwege zijn medische verleden een ernstig verhoogde kans bestaat dat hij zijn werk bij het Nibag niet tot die leeftijd kan volhouden. Op enige deskundige beoordeling beroept [appellant] zich in dit opzicht ook in hoger beroep niet.
4.7 Met grief 3 grijpt [appellant] kennelijk terug op het gestelde onder punt 6 onder 2 van zijn akte van 30 mei 2001, waarin hij stelt dat bij de berekening van Rasenberg B.V. (bij conclusie overgelegd door Axa als productie 12) geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij ten tijde van het ongeval in zijn salarisschaal nog een uitloop van vier periodieken had en aldus salarisschaal D periodiek 5 zou bereiken.
Bij de berekening van het NRL, door Axa als productie 16 overgelegd op 25 juli 2001 bij antwoordconclusie na tussenvonnis, welke berekening in het eindvonnis is gevolgd, is ervan uitgegaan dat [appellant] functieschaal D periodiek 5 zou hebben bereikt. De grief ontbeert feitelijke grondslag.
4.8 Bij grief 4, die verschillen betreft in de berekening tussen die van Bureau Pals B.V., door [appellant] overgelegd op 30 mei 2001 bij conclusie na tussenvonnis, en die van het NRL (productie 16 voornoemd), beroept [appellant] zich wederom op de discrepantie in de beslissing van de rechtbank dat hij naar redelijke verwachting als vrachtwagenchauffeur met 55 jaar volledig arbeidsongeschikt zou zijn geraakt en dat hij naar redelijke verwachting bij het Nibag tot de leeftijd van 65 jaar zijn werkzaamheden zal voortzetten. Nu die eerste beslissing niet in stand blijft, ontvalt de grond aan deze klacht. Aangezien er geen voldoende grond is om te verwachten dat [appellant] vanwege zijn medisch verleden zijn werk bij het Nibag niet tot de leeftijd van 65 jaar zal voortzetten, kan hij er niet met vrucht over klagen dat het NRL is uitgegaan van pensioenopbouw tot die leeftijd bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds Woningcorporaties.
4.9 Het hof zal [appellant] in de gelegenheid te stellen een herberekening en opgave als bedoeld aan het slot van rov. 4.5 in het geding te brengen, waarop Axa zal mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
stelt de stukken in handen van partijen ter fine als vermeld onder 4.9;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van 23 september 2003;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Makkink, Van Loo en Van Eupen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2003.