ECLI:NL:GHARN:2003:AL1462

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-03887
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Lamens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en de vraag naar de toepasselijkheid van de Wet op de Omzetbelasting 1968

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 13 augustus 2003, staat de naheffingsaanslag omzetbelasting centraal die is opgelegd aan de V.O.F. [X] door de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]. De aanleiding voor de naheffingsaanslag was een boekenonderzoek dat in april 2002 door de Belastingdienst werd ingesteld, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende tot en met het jaar 1999 een verkeerd tarief voor de omzetbelasting had toegepast. De naheffingsaanslag betreft de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 en is na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.

De kern van het geschil betreft de vraag of de vergoeding die belanghebbende ontvangt voor het beheer en de schoonmaak van de sporthal onder de werking van de Wet op de Omzetbelasting 1968 valt. Belanghebbende stelt dat deze werkzaamheden niet binnen haar onderneming vallen en dat er sprake is van een gezagsverhouding met de gemeente, waardoor de vergoeding als inkomsten uit arbeid moet worden aangemerkt. De Inspecteur betoogt echter dat de werkzaamheden wel degelijk onder de Wet vallen.

Het Hof oordeelt dat de beheer- en schoonmaakwerkzaamheden onlosmakelijk verbonden zijn met de exploitatie van de kantine en dat er geen sprake is van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de gemeente. Het Hof concludeert dat de werkzaamheden in het kader van de onderneming van belanghebbende zijn verricht en dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De beslissing van het Hof is dat het beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard, zonder termen voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
zesde enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/03887 (omzetbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : V.O.F. [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P]
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : naheffingsaanslag omzetbelasting 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000
Nummer : [01]
Mondelinge behandeling : op 30 juli 2003 te Arnhem
Waarbij verschenen : [belanghebendes gemachtigde, alsmede de Inspecteur]
gronden:
1. Per 1 juli 1997 is belanghebbende beheerder van de sporthal en exploitant van de kantine in sporthal "[A]" te [Q/Z]. In ruil voor de zelfstandige exploitatie van de kantine is aan belanghebbende het beheer en het schoonhouden van de sporthal en de daarbij behorende ruimten als kleed- en wasgelegenheden, toiletten, gangen en entree door de gemeente [R] (hierna: de gemeente) aan belanghebbende opgedragen. Voor genoemde werkzaamheden betaalt de gemeente belanghebbende een vergoeding van f. 20.000 per jaar. Deze vergoeding is gebaseerd op 12 schoonmaakuren per week.
2. In april 2002 is door de Belastingdienst/Ondernemingen [P] bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van - onder meer- de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 1997 tot en met 31 december 2000, waarbij is vastgesteld dat belanghebbende tot en met het jaar 1999 voor de omzetbelasting een verkeerd tarief heeft toegepast. Op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek is belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur is gehandhaafd.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of de onder 1. vermelde vergoeding valt onder de werking van de Wet op de Omzetbelasting 1968 ( hierna: de Wet) hetgeen de Inspecteur betoogt en belanghebbende bestrijdt.
4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de beheer- en schoonmaakwerkzaamheden niet binnen het kader van haar onderneming worden verricht; dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen haar en de gemeente en dat om die reden de vergoeding van f. 20.000 dient te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid, als gevolg waarvan moet worden geconcludeerd dat de vergoeding -op grond van artikel 4, vierde lid, van de Zesde Richtlijn- niet onder de werking van de Wet valt.
5. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Gelet op de brief van de gemeente van 10 juli 1997 gericht aan de heer [B] (één van de vennoten van belanghebbende), met als onderwerp "beheer sporthal/exploitatie kantine sporthal [A]", is de exploitatie van de kantine onlosmakelijk verbonden met de beheer- en schoonmaakwerkzaamheden. Naar het oordeel van het Hof kan hieruit in redelijkheid geen andere conclusie worden getrokken dan dat de beheer- en schoonmaakwerkzaamheden in het kader van de onderneming van belanghebbende zijn verricht. Anders dan belanghebbende betoogt is het Hof -met de Inspecteur- van oordeel dat er in het kader van het beheer van de sporthal geen sprake is van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de gemeente. De omstandigheid dat belanghebbende in het kader van het beheer van de sporthal gehouden is de zogenoemde beheerdersinstructie op te volgen, welke instructie aanwijzigingen en richtlijnen bevat, kan op zichzelf niet leiden tot de gevolgtrekking dat er in dezen sprake is van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de gemeente.
6. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De naheffingsaanslag omzetbelasting 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 is terecht aan belanghebbende opgelegd.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 13 augustus 2003 door mr. J. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(L.A. Aalbersberg) (J. Lamens)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 augustus 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.