ECLI:NL:GHARN:2003:AL4172
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Matthijssen
- Rechtspraak.nl
Voorlopige teruggaaf en gecombineerde heffingskorting in het belastingrecht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 augustus 2003 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende een voorlopige teruggaaf die aan de belanghebbende was verleend. De belanghebbende had in het kader van de optimalisering bij het invullen van het aangiftebiljet een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen opgegeven. Na de toekenning van de voorlopige teruggaaf bleek echter dat de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, zoals vastgelegd in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tot een te hoog bedrag was genoten. Dit leidde tot de noodzaak om een aanslag vast te stellen zonder drempelbedrag, conform artikel 9.4 van de Wet.
Het Gerechtshof oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende niet afdoen aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de Wet. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een kostenveroordeling op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de belastingautoriteiten, die op 11 september 2002 een uitspraak op bezwaar had gedaan. De belanghebbende had geen recht op de gevraagde teruggaaf, en het Hof benadrukte dat tegen deze mondelinge uitspraak geen beroep in cassatie mogelijk was. De belanghebbende had wel de mogelijkheid om binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal te verzoeken om vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke, maar dit zou geen heroverweging van de zaak met zich meebrengen. De griffier zou de belanghebbende informeren over het verschuldigde griffierecht voor deze procedure.