ECLI:NL:GHARN:2003:AN8928

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-000961-02
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Ditzhuijzen
  • A. Vegter
  • J. Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op familie met ernstige bedreigingen en geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Almelo. De verdachte, die een familierechtelijke relatie heeft met de slachtoffers, heeft samen met anderen een gewapende overval gepleegd op de woning van de familie. De overval vond plaats op 29 december 2000, waarbij de slachtoffers onder bedreiging van geweld en met vuurwapens gedwongen werden tot de afgifte van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte had voorafgaand aan de overval het plan besproken en de woning geobserveerd. Tijdens de overval werd fors fysiek geweld gebruikt, inclusief het afvuren van schoten en ernstige bedreigingen, wat leidde tot grote angst en emotionele schade bij de slachtoffers.

Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd geconfronteerd met rapportages van deskundigen die zijn geestelijke toestand en de impact van zijn daden op de slachtoffers onderzochten. Ondanks de vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen en de verminderde toerekeningsvatbaarheid, oordeelde het hof dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers een zware straf rechtvaardigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. Tevens werd besloten tot onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen die verband hielden met de misdrijven.

Uitspraak

Parketnummer: 21-000961-02
Uitspraak dd.: 3 oktober 2002
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 5 april 2002 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-004000-01 en 08-030802-01, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage Ia), na voorlezing aan het hof overgelegd, de lijst van inbeslaggenomen niet teruggegeven voorwerpen (zie bijlage Ib) en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van de onder parketnummer 08-030802-01 onder 2 telastegelegde overtreding werd veroordeeld, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van de onder parketnummer 08-004000-01 telastegelegde feiten onder 1 en 2 en het onder parketnummer 08-030802-01 onder 1 telastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, om
proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, zoals deze telastelegging in hoger beroep is gewijzigd, dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging telastelegging in eerste aanleg bijlage IIb en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging in hoger beroep bijlage IIc).
Het hof nummert de onder parketnummer 08-004000-01 telastegelegde feiten als de feiten 1 en 2 en het onder parketnummer 08-030802-02 telastegelegde feit 1 als feit 3.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 29 december 2000 te [plaatsnaam] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, in een woning aan de [adres], [slachtoffer] en huisgenoten van die [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een groot geldbedrag (ongeveer 75.000 DM) toebehorende aan die [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en de huisgenoten van die [slachtoffer] bestonden uit het:
- het gemaskerd zijn van verdachte en zijn mededaders en
- het intrappen van een deur in de woning van die Schipper en
- meermalen in die woning schieten met een (vuur)wapen en
- richten van een (vuur)wapen op die [slachtoffer] en
- het boeien/vastbinden en trekken van een zak over het hoofd van die [slachtoffer] en diens huisgenoten, en
- het schoppen en trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie III (een pistool); en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (patronen).
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is op 12 februari 2002 in het Pieter Baan Centrum te Utrecht een multidisciplinair rapport opgemaakt door drs. C.M. van Deutekom, psycholoog, en dr. P.K.J. Ronhaar, psychiater.
Beide deskundigen zijn van mening dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan hem telastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid –overeenkomstig een dergelijk besef- te bepalen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt die conclusies over en maakt die tot de zijne.
Op grond van die conclusies kan niet gezegd worden dat verdachte niet strafbaar is. Omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen dan wel uitsluiten zijn ook overigens niet aannemelijk geworden. Verdachte is strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte, na een eis van negen jaren gevangenisstraf met terbeschikkingstelling met dwangverpleging, veroordeeld ten aanzien van de telastegelegde feiten tot een gevangenisstraf van zeven jaren en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van verdachte. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft naast voormelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de familie [slachtoffer]. Met de familie [slachtoffer] heeft verdachte een familierechtelijke betrekking. De tip was afkomstig van verdachte. Verdachte heeft aan zijn [mededader] gevraagd om aan de overval mee te doen onder de mededeling dat er in de woning van de familie [slachtoffers] een grote hoeveelheid geld zou liggen. [mededader] heeft op zijn beurt anderen aangezocht om eveneens deel te nemen aan de overval, terwijl [mededader] tevens de vuurwapens heeft geregeld. Nadat het plan van de overval was doorgesproken en de woning van de familie [slachtoffers] was geobserveerd hebben verdachte en zijn [mededaders] zich op de bewuste dag naar de woning begeven waarbij onder het aanwenden van fors fysiek geweld, waarbij ook schoten zijn gelost, en het uiten van ernstige bedreigingen de overval plaats vond. Bij de overval werd een groot geldbedrag buit gemaakt.
De enorme angst die daardoor bij de slachtoffers teweeg is gebracht hebben verdachte en zijn mededaders op dat moment kennelijk onverschillig gelaten. Zij zijn er in ieder geval als ondergeschikt aan hun eigen belangen aan voorbij gegaan.
Uit de zich in het dossier bevindende en door de slachtoffers opgestelde verklaringen blijkt dat de slachtoffers ernstige psychische en emotionele schade hebben ondervonden en dat het aannemelijk is dat zij hier nog geruime tijd onder zullen lijden.
Verdachte, die in de tijd voorafgaand aan de overval ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om zich op de voorgenomen overval te bezinnen, heeft er desondanks toch voor gekozen om het plan tot uitvoer te brengen. Verdachte heeft welbewust gehandeld om er financieel beter van te worden.
De bewezenverklaarde afpersing heeft niet alleen zeer ernstige vrees ingeboezemd bij de slachtoffers, maar ook onrust in de samenleving en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Voor een feit als het onderhavige kan alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komen.
Op 17 april 2001 is door de sociaal geneeskundige AGZ mr D.F.J. Hoekstra over de persoon van verdachte gerapporteerd. Mr Hoekstra heeft een rapport uitgebracht zonder verdachte persoonlijk te hebben onderzocht. Teneinde een beeld te kunnen vormen van de persoon van verdachte heeft hij met diverse referenten gesproken.
Op grond daarvan kwam mr Hoekstra tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis die waarschijnlijk veel, zo niet alles, te maken heeft met zijn adoptie-achtergrond en dat zonder intensieve klinische behandeling in een tbs-kliniek er naar zijn mening zeker sprake is van het risico dat verdachte recidiveert met geweldsdelicten.
Mr Hoekstra adviseert om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op de te leggen.
Over de persoon van verdachte is zoals hiervoor vermeld ook door drs. C.M. van Deutekom, psycholoog, en dr. P.K.J. Ronhaar, psychiater, gerapporteerd. Aan dit onderzoek is door verdachte meegewerkt en beide deskundigen hebben verdachte persoonlijk gesproken en hem kunnen onderzoeken. Verdachte heeft zeven weken in het Pieter Baan Centrum verbleven.
Beide deskundigen stellen vast dat verdachte een gemiddeld intelligente man is met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Bij verdachte kenmerkt zich dat ook door zijn gebrekkige gewetensfuncties, het nagenoeg ontbrekende empatisch vermogen en door de wijze waarop hij egocentrisch op zijn doelen afgaat. Relaties en persoonlijke contacten gebruikt verdachte instrumenteel. Spanningen kunnen leiden tot middelenmisbruik of gokken. Een en ander hangt, volgens de deskundigen, samen met de levensgeschiedenis van verdachte waarin de adoptie en het ernstig tekortschietende affectieve en pedagogische opvoedingsklimaat een centrale rol spelen. De contacten met het criminele milieu en zijn middelenmisbruik hebben eveneens een negatieve invloed gehad. De deskundigen kunnen, omdat enerzijds slechts een beperkt verband aantoonbaar is tussen verdachtes persoonlijkheidsstoornis en anderzijds de telastegelegde feiten, vanuit gedragskundig oogpunt geen uitspraak doen over de kans op recidive op grond van de stoornis.
De deskundigen zien derhalve geen aanleiding te adviseren om aan verdachte een behandeling in een strafrechtelijk kader op te leggen.
Het hof zal in navolging van het advies van de deskundigen drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar en anders dan de rechtbank geen terbeschikkingstelling opleggen. Aan de rapportage van drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar kent het hof meer gewicht toe dan aan het rapport van mr Hoekstra, omdat verdachte met de deskundigen drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar persoonlijk heeft gesproken, terwijl hij niet bereid was aan de rapportage van mr Hoekstra mee te werken, en omdat ten behoeve van de rapportage door drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar verdachte gedurende een periode van zeven weken geobserveerd is en de deskundigen drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar een bijzondere gedragskundige expertise hebben.
Met de deskundigen drs. Van Deutekom en dr. Ronhaar kan in het licht van hun verklaringen ter zitting van het hof worden geconstateerd dat er een gering verband is tussen de persoonlijkheidsstoornis en het onder 1 bewezen verklaarde delict. Anders dan in de jeugd van verdachte is er geen sprake van een impulsief delict, maar kenmerkt het onder 1 bewezenverklaarde –en met name het calculerend karakter daarvan- zich door een bewuste afweging. Gelet daarop is de kans op recidive voortspruitend uit de persoonlijkheidsstoornis te gering om terbeschikkingstelling op te leggen. Daar komt bij dat de deskundigen niet uitsluiten dat een behandeling van verdachte zijn vermogen tot manipuleren aanscherpt. Daarmee zou een behandeling mogelijk contra-productief zijn.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat uit het desbetreffende uittreksel uit het algemeen justitieel documentatieregister blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van gewelds- en vermogensmisdrijven tot straffen is veroordeeld.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1 primair telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking waartoe of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan cq. die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 primair begane misdrijf zijn aangetroffen, aan verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie, en de artikelen 9, 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van de onder parketnummer 08-030802-01 onder 2 telastegelegde overtreding werd veroordeeld.
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een “Commtel” scanner en een headset.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een huls, een mes, een pistool van het merk Beretta, een houder en patronenen van het merk Luger.
Aldus gewezen door
mr Van Ditzhuijzen, voorzitter,
mrs Vegter en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heeres, griffier,
en op 3 oktober 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Besier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.