ECLI:NL:GHARN:2003:AN9133

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-001825-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Ruys
  • Mr. Denie
  • Mr. Coster van Voorhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overvallen en afpersingen door verdachte met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Arnhem. De verdachte is beschuldigd van een reeks overvallen op winkels, postagentschappen en bankfilialen, waarbij hij gebruik maakte van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en in sommige gevallen daadwerkelijk geweld toepaste. Gedurende een periode van ongeveer vijf weken heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere overvallen, waarbij hij slachtoffers bedreigde en soms fysiek geweld gebruikte, zoals slaan met een hamer en het vastbinden van slachtoffers met tie-wraps. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat zijn gedrag voortkomt uit een verhardend crimineel gedragspatroon. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, maar heeft geen aanleiding gezien om zijn gedrag te veranderen. Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de financiële schade die is veroorzaakt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de verdachte aan hen bedragen moet betalen voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft ook maatregelen opgelegd met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001825-03
Uitspraak dd. : 17 oktober 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 14 april 2003 in de strafzaak tegen
Verdachte.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof verzocht om aanhouding van de behandeling van de strafzaak teneinde een aanvullend mono-disciplinair psychologisch rapport op te laten maken door een nader te benoemen deskundige. Verdachte is van mening dat hij onvoldoende heeft mee kunnen en willen werken aan het eerdere psychologisch onderzoek, zodat een onvolledig beeld van hem en zijn persoonlijkheid tot stand is gekomen.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af, omdat het hof zulks niet noodzakelijk acht aangezien het zich voldoende voorgelicht acht omtrent de persoon van verdachte. Het hof beschikt over een recentelijk uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Leger des Heils Rotterdam, opgemaakt door J. de Brouwer, reclasseringswerker, gedateerd 5 maart 2003 en over een recentelijk uitgebrachte mono-disciplinair rapport, opgemaakt door drs. I.E.I.M. van Eynde, klinisch psycholoog-psychotherapeut, gedateerd 22 maart 2003. Ter terechtzitting is het hof niet van een noodzaak gebleken tot het laten uitbrengen van een aanvullend mono-disciplinair psychologisch, dan wel psychiatrisch rapport omtrent de persoon van verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 oktober 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 10 B en 14 A telastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 A en B, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 A en B, 8, 9, 10 A, 11, 12, 13 A en B en 14 B telastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 A en B, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 A en B, 8, 9, 10 A, 11, 12, 13 A en B en 14 B telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 A, 3, 7 A, 8 en 9 bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 1 B, 2, 6, 7 B, 11, 13 A en 14 B bewezenverklaarde:
telkens:
Afpersing.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 5 primair bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 10 A en 13 B bewezenverklaarde:
telkens:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
ten aanzien van het onder 12 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een mono-disciplinair rapport opgemaakt door drs. I.E.I.M. van Eynde, klinisch psycholoog-psychotherapeut, gedateerd 22 maart 2003, waarin wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van antisociale, afhankelijke en narcistische trekken bij een man die vanaf zijn vijftiende jaar crimineel gedrag vertoont.
Volgens de deskundige kan het gedrag van verdachte al met al worden beschouwd als de resultante van een zich verhardend crimineel gedragspatroon bij een man met psychopathische trekken. De deskundige concludeert dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten was geen sprake van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het hof verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte zich in een korte periode van ongeveer vijf weken heeft schuldig gemaakt aan een omvangrijk aantal overvallen op onder andere (sigaren-)winkels, postagentschappen en bankfilialen. Voorts heeft verdachte zich in die periode schuldig gemaakt aan een poging tot een overval op een winkel. Verdachte maakte bij deze overvallen gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp waarmee hij de slachtoffers bedreigde. Dit voorwerp was door de slachtoffers niet van een echt wapen te onderscheiden. In een aantal gevallen bedreigde verdachte de slachtoffers tevens met een mes. Bij een drietal overvallen heeft verdachte ook daadwerkelijk fysiek geweld gebruikt door de slachtoffers te slaan (met een hamer), te schoppen of met tie-wraps vast te binden. Het optreden van verdachte ten opzichte van de slachtoffers was buitengewoon intimiderend en gericht op het verkrijgen van een zo groot mogelijke buit. Verdachte pleegde soms op één dag meerdere overvallen en hij heeft mede om die reden grote gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving. Te verwachten valt dat de slachtoffers van de overvallen nog geruime tijd met de gevolgen van deze, voor hen traumatische, gebeurtenissen zullen worden geconfronteerd. Voorts heeft verdachte door het plegen van deze feiten ernstige financiële schade toegebracht aan de slachtoffers.
Het hof laat voorts bij de straftoemeting zwaar meewegen dat verdachte in het verleden reeds meermalen terzake van vermogensdelicten tot straf werd veroordeeld, zonder dat verdachte daarin echter aanleiding heeft gezien zich te onthouden van het plegen van de bewezenverklaarde overvallen en een poging daartoe.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 1 A en B, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 A en B, 8, 9, 10 A, 11, 12, 13 A en B en 14 B telastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.047,- aan materiële en immateriële schade ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.601,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 5 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedragen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen toewijsbaar is.
Voor de overige immateriële schade is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in die vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.300,- aan immateriële schade ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.134,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 437,- aan materiële schade ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 177,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 7 A en B bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 10 B en 14 A telastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 A en B, 2, 3, 4, 5 primair, 6, 7 A en B, 8, 9, 10 A, 11, 12, 13 A en B en 14 B telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, kleur grijs, merk Walther CP 88, serienummer A20615540, kaliber 4,5 mm/.177;
- een vleesmes met zwart kunststof handvat, merk INOX.
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 467,-- (vierhonderd zevenenzestig euro) aan materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van € 1.200,-- (duizend tweehonderd euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] een bedrag te betalen van € 1.667,-- (duizend zeshonderd zevenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 (drieëndertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, bij wijze van voorschot te betalen een bedrag van € 1.200,-- (duizend tweehonderd euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] een bedrag te betalen van € 1.200,-- (duizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
de aan [benadeelde partij) toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 177,-- (eenhonderd zevenenzeventig euro) aan materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] een bedrag te betalen van € 177,-- (eenhonderd zevenenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Ruys, voorzitter,
mrs Denie en Coster van Voorhout, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Koopman, griffier,
en op 17 oktober 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Ruys is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.