ECLI:NL:GHARN:2003:AN9142

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-02646
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De gevolgen van een defecte parkeerautomaat voor naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 23 oktober 2003, staat de vraag centraal of de gemeente Dinkelland een naheffingsaanslag voor parkeerbelasting kan opleggen, ondanks de stelling van de belanghebbende dat de parkeerautomaat defect was op het moment van parkeren. De belanghebbende had op 22 februari 2002 zijn voertuig geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar stelde vast dat om 10.20 uur de parkeerbelasting niet was voldaan en legde een naheffingsaanslag op. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van deze aanslag, onder andere op basis van het defect van de parkeerautomaat.

Het Hof overweegt dat het enkele feit dat een parkeerautomaat defect is, niet automatisch betekent dat de gemeente geen naheffingsaanslag kan opleggen. Zelfs als de stelling van de belanghebbende juist zou zijn, zou dit hem niet baten. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de gemeente niet verplicht is om af te zien van het opleggen van een naheffingsaanslag in dergelijke gevallen. Bovendien heeft de Ambtenaar aangegeven dat er beleid is om in gevallen van defecte parkeermeters geen naheffingsaanslagen op te leggen, maar het Hof concludeert dat in dit specifieke geval de parkeermeter niet defect was op het moment van parkeren.

De belanghebbende had ook aangevoerd dat hij zijn voertuig slechts twee minuten had geparkeerd, maar het Hof oordeelt dat dit geen invloed heeft op de bevoegdheid van de gemeente om een naheffingsaanslag op te leggen. De conclusie van het Hof is dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij de verschuldigde parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren heeft betaald. Daarom verklaart het Hof het beroep van de belanghebbende ongegrond en zijn er geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in aanwezigheid van griffier mr. L.A. Aalbersberg.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tiende enkelvoudige belastingkamer
nummer 02/02646 (parkeerbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
Belanghebbende : [X]
Te : [Z]
Verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland (hierna: de Ambtenaar)
Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
Betreft : parkeerbelasting (22 februari 2002)
Aanslagnummer : [01]
Mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft op 22 februari 2002 een personenauto met kenteken [11-AA-22] geparkeerd in de [a-weg te Z] op een plaats waar voor het parkeren van een voertuig parkeerbelasting moest worden voldaan.
2. Naar de visie van de Ambtenaar was om 10.20 uur op die dag de door belanghebbende verschuldigde parkeerbelasting niet voldaan. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. In dezen staat niet vast dat het aanslagbiljet op genoemde datum op of aan belanghebbendes voertuig is aangebracht dan wel op die dag aan belanghebbende is uitgereikt. Alsdan vangt de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van het "duplicaat" van het aanslagbiljet (HR 14 juli 2000, nr. 34 578, BNB 2000/284). Nu het bezwaarschrift van belanghebbende binnen de termijn van zes weken na de dagtekening van het onderwerpelijke "duplicaat" van het aanslagbiljet bij de Ambtenaar is ingediend, heeft de Ambtenaar belanghebbendes bezwaarschrift terecht ontvankelijk verklaard.
4. Het enkele feit dat een parkeerautomaat defect is, brengt in het wettelijke stelsel van de parkeerbelastingen niet mee dat de gemeente van het opleggen van een naheffingsaanslag moet afzien (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 november 1995, nr. 30 456, BNB 1996/28). Ook al zou belanghebbendes stelling dat de onderhavige parkeerautomaat defect was op het moment dat hij zijn voertuig parkeerde juist zijn, dan nog kan zulks hem derhalve (in zoverre) niet baten.
5. De Ambtenaar heeft evenwel aangevoerd dat de gemeente het beleid voert dat in gevallen van een defecte parkeermeter het opleggen van naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen achterwege wordt gelaten.
6. Gelet op de in het rapport van 27 maart 2003 vervatte verklaring van [de parkeercontroleur] - kort gezegd dat de betreffende parkeermeter op bedoelde dag omstreeks het onder 2 genoemde controletijdstip, na controle in het bijzijn van belanghebbende, goed bleek te functioneren - en gelet op de bevestiging daarvan door belanghebbende, acht het Hof aannemelijk dat de betreffende parkeerautomaat niet alleen op het controletijdstip maar ook bij de aanvang van het parkeren door belanghebbende niet defect was.
7. Dit betekent dat belanghebbende, anders dan het door hem genoemde geval van mevrouw [A], niet in aanmerking komt voor toepassing van het door de gemeente gevoerde - begunstigende - beleid. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake, nu het geval van belanghebbende niet gelijk is te stellen aan het geval van mevrouw [A] (in haar situatie was immers sprake van een defecte parkeermeter).
8. De omstandigheid dat belanghebbende, naar hij heeft gesteld, zijn voertuig slechts twee minuten heeft geparkeerd, doet niet af aan de bevoegdheid van de gemeente om een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting op te leggen (vergelijk HR 14 juni 2002, nr. 37 053, BNB 2002/295).
9. Nu belanghebbende niet bij de aanvang van het parkeren de door hem verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald, heeft de Ambtenaar terecht de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.
10. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
11. Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2003 te Arnhem door mr. R. den Ouden, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(L.A. Aalbersberg) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 november 2003
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.