30 september 2003
Familiekamer
Rekestnummer 388/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster, verder te noemen “de moeder”,
procureur mr P.C. Plochg,
verweerder, verder te noemen “de vader”,
procureur mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 26 februari 2003, uitgesproken onder zaaknummer 54594 FA RK 2002 – 736.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 mei 2003, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarige Mathijs bij haar zal zijn, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de vader omgang zal hebben met Mathijs van dinsdag 08.15 uur tot donderdag 18.00 uur.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 juli 2003, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. Hij verzoekt het hof dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 2 september 2003 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder bijgestaan door mr S.D. Smid, advocaat te Almelo, en de vader bijgestaan door mr N.M. Nijhof, advocaat te Almelo. Namens de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo (verder te noemen “de raad”) is mr C.M.J. le Loux-Göeken verschenen.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de procureur van de moeder van 27 augustus 2003 met bijlagen.
3.1 Partijen hebben van eind mei 2000 tot begin 2002 een affectieve relatie met elkaar gehad. Hieruit is op 3 januari 2002 Mathijs geboren. De vader heeft Mathijs erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem uit. De vader en de moeder hebben nimmer samengewoond.
3.2 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank, op een daartoe strekkend verzoek van de vader, bepaald dat Mathijs zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en in dat verband van maandag 08.30 uur tot donderdag 18.00 uur bij hem verblijft, en een omgangsregeling tussen de moeder en Mathijs vastgesteld, inhoudende dat Mathijs elke week van donderdag 18.00 uur tot maandag daaropvolgend te 08.30 uur en gedurende de helft van haar vakanties bij de moeder verblijft, het laatste nader tussen de ouders overeen te komen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen de vader en Mathijs vast te stellen, inhoudende dat de vader gerechtigd is Mathijs een weekend per veertien dagen bij zich te ontvangen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur afgewezen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De moeder stelt dat zij en de vader na de geboorte van Mathijs diens verzorging en opvoeding gedurende ongeveer zes maanden in onderling overleg hebben geregeld. Daarna is de relatie verbroken en is het de moeder niet meer gelukt om met de vader te communiceren omtrent de omgang en de opvoeding van Mathijs. De moeder betwist dat de verstandhouding tussen haar en de vader geheel is verstoord als gevolg van haar optreden. De moeder betwist dat tussen haar en de vader voor de geboorte van Mathijs de afspraak is gemaakt dat de vader niet zou solliciteren zodat hij voor Mathijs zou kunnen zorgen en de moeder haar baan gedurende 32 uur per week zou kunnen hervatten. Evenmin is de afspraak gemaakt dat de vader in overwegende mate de zorg voor Mathijs op zich zou nemen. Mathijs stond na zijn geboorte ingeschreven op het adres van de vader maar hij woonde bij de moeder. Toen de moeder op 2 april 2002 weer is gaan werken heeft de vader in die tijd voor Mathijs gezorgd. Vanaf dat moment hebben de vader, de moeder en Mathijs, al dan niet gezamenlijk, wisselend in de woning van de vader en in die van de moeder gewoond. Het overgrote gedeelte van de verzorging en opvoeding van Mathijs werd door de moeder gedaan. Na enige tijd ontstonden onenigheden tussen de vader en de moeder met betrekking tot de verzorging en opvoeding van Mathijs. Het betreft het eet-, drink- en slaapgedrag van Mathijs. Overleg is niet mogelijk. De vader heeft na een verkeersongeval hersenbeschadigingen opgelopen. Hij heeft daardoor epileptische aanvallen en geheugenproblemen en het is daardoor moeilijk met hem te communiceren. De vader onthield de moeder steeds meer verzorgings- en opvoedingstaken van Mathijs en hij weigerde mee te werken aan alle door de moeder aangedragen oplossingen, alsmede om gezamenlijk een gesprek aan te gaan met een maatschappelijk werker. De moeder achtte de ontstane spanningen niet in het belang van Mathijs en zij heeft hem op 2 oktober 2002, nadat de vader fysiek agressief jegens haar was opgetreden, met zich meegenomen naar haar woning. Nadat de vader op maandag 7 oktober 2002 tegen de gewoonte in Mathijs niet ophaalde heeft de moeder Mathijs op 8 oktober 2002 laten inschrijven op haar woonadres. De moeder heeft geweigerd om Mathijs aan de vader mee te geven toen deze hem op maandag 21 oktober 2002 onaangekondigd op wilde komen halen. Daarna heeft de moeder niets meer van de vader vernomen. Wel is er eenmaal per week telefonisch contact geweest over Mathijs. Vanaf 25 november 2002 verbleef Mathijs drie keer in de week overdag bij de vader in het kader van een voorlopige regeling.
De moeder acht de bestreden beslissing niet in het belang van Mathijs. Het is onmogelijk gebleken om op redelijke wijze met de vader te communiceren over de verzorging en opvoeding van Mathijs. De vader gedraagt zich onverantwoord en bezigt vreemde uitlatingen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van Mathijs. De vader heeft de pogingen die de moeder na de bestreden beschikking heeft ondernomen om de onderlinge communicatie te verbeteren afgeslagen. De vader weigert ieder contact met de moeder. De moeder vreest voor communicatieproblemen in de toekomst tussen de vader en Mathijs. Zij acht het in het belang van Mathijs dat er een onderzoek door de raad wordt verricht. De moeder acht contact tussen de vader en Mathijs van belang. Met ingang van 1 november 2002 werkt de moeder gedurende vierentwintig uur per week en heeft zij een dag ouderschapsverlof.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat het goed gaat met Mathijs maar dat zij geen zicht heeft op de opvoedingssituatie bij de vader, over welke situatie zij zich zorgen maakt. Zij wenst de slechte communicatie tussen haar en de vader te verbeteren met hulp van maatschappelijk werk. Met ingang van 1 november 2003 heeft zij ontslag gekregen in verband met inkrimping van de werkzaamheden. Zij is op zoek naar ander werk, maar zij acht dat voor de hoofdverblijfplaats en de verzorging van Mathijs niet van belang.
4.2 De vader voert aan dat hij met de moeder voor de geboorte van Mathijs heeft afgesproken dat hij niet zou gaan werken en voor Mathijs zou gaan zorgen als de moeder weer zou gaan werken. Hij ontvangt een Abw-uitkering en heeft geen sollicitatieplicht in verband met de verzorging en opvoeding van Mathijs. De vader verzorgde tot 2 oktober 2002 Mathijs gedurende vier dagen en drie nachten per week, waarbij de moeder in de avonduren Mathijs bezocht, voedde en verzorgde. Na een onenigheid over het slaapgedrag van Mathijs heeft de moeder Mathijs meegenomen en tegen de vader gezegd dat hij Mathijs niet meer hoefde op te halen. De vader is wel degelijk bij de moeder aan de deur geweest om Mathijs te zien, maar dit werd door de moeder van de moeder, die oppaste, geweigerd. De vader heeft, in het belang van Mathijs, de moeder enige tijd rust gegeven. Zijn verzoeken om Mathijs zowel op 14 als op 21 oktober 2002 op te halen werden door de moeder afgewezen. Ondanks dat er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag heeft de moeder zonder overleg Mathijs bij zich genomen en gehouden. De vader acht het niet in het belang van Mathijs dat hij door derden, te weten grootmoeder van moederszijde, in een crèche en zelfs door verschillende anderen, wordt opgevangen. De vader heeft slechts een keer in de paar maanden ’s nachts gedurende ongeveer twee minuten een epileptische aanval. Hij is niet agressief en kan wel met tegenspraak omgaan. Hij is rustig en trekt zich eerder terug in geval van een meningsverschil. De moeder wil slechts op haar eigen manier overleggen. Als de vader zijn visie geeft wordt zij vaak boos. De moeder beschuldigt de vader onterecht. Zij verdraait de feiten. Er is tussen de ouders discussie ontstaan over de verzorging en opvoeding van Mathijs, maar die is anders verlopen dan zij stelt. Juist hij heeft voorgesteld om met een maatschappelijk werker te gaan praten, hetgeen de moeder weigerde. Dat de moeder eenzijdig communiceert blijkt volgens de vader uit haar brief aan hem van 30 juni 2003, waarin zij bepaalt wanneer Mathijs bij haar verblijft in het kader van de vakantieregeling. Na de bestreden beschikking bleef de moeder verzoeken om uitbreiding van de omgangsregeling. De vader heeft haar gemeld dat hij daar het eerste jaar in ieder geval niet in toe wilde stemmen. De vader acht het niet in het belang van Mathijs dat hij een dag langer bij de moeder verblijft aangezien zij tot 1 november 2004 nog gedurende 32 uur per week werkzaam is en Mathijs in dat geval gedurende die uitbreidingsdag door een derde opgevangen dient te worden. De vrees van de moeder dat er tussen de vader en Mathijs in de toekomst communicatieproblemen zullen ontstaan is op niets gebaseerd. De vader vindt het onbegrijpelijk dat de moeder een onderzoek door de raad wenst naar de verzorging en de opvoeding van Mathijs door de vader, aangezien zij de vader wel geschikt acht om van dinsdag tot en met donderdag voor Mathijs te zorgen. Een dergelijk onderzoek is niet nodig. De verzorging en opvoeding van Mathijs verlopen goed.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vader verklaard dat het heel goed gaat met Mathijs. Evenals de moeder wil hij met hulp van maatschappelijk werk de slechte communicatie tussen hen verbeteren. De vader is inmiddels verhuisd naar een eengezinswoning met een tuin en hij heeft geen problemen met de buren zoals dat bij de vorige woning het geval was.
4.3 Namens de raad is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat in geval van gedeelde zorg over een kind, zoals in het onderhavige geval, gelet op de leeftijd van het kind het in zijn belang is dat ouders met elkaar kunnen overleggen. De raad acht het raadzaam om hulp van maatschappelijk werk in te roepen om de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren. Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van Mathijs heeft de raad zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.4 Nu beide ouders hebben aangegeven dat het goed gaat met Mathijs acht het hof een onderzoek door de raad naar de opvoedingssituatie bij de vader thuis niet noodzakelijk. Het probleem is in dit geval met name het gebrek aan communicatie tussen de ouders, ten aanzien van welk gebrek beide ouders hebben toegezegd maatschappelijk werk in te schakelen. De feitelijk toestand is thans nog steeds zoals de rechtbank heeft besloten: Mathijs verblijft drie dagen per week bij de moeder en vier dagen per week bij de vader, hetgeen ook het geval was toen de moeder enige tijd na de geboorte van Mathijs vier dagen per week ging werken. Nu de moeder vanaf 1 november 2002 drie dagen per week werkt en er voorts geen argumenten naar voren zijn gebracht die pleiten voor een ongelijke verdeling over de ouders van de zorg voor Mathijs, zal het hof een regeling vaststellen waarbij Mathijs de ene week vier dagen bij de vader en drie dagen bij de moeder verblijft en vervolgens de andere week vier dagen bij de moeder en drie bij de vader verblijft.
Geen van partijen heeft argumenten naar voren gebracht die ervoor pleiten om de hoofdverblijfplaats van Mathijs bij een van hen te laten zijn. Nu ingevolge de beslissing van de rechtbank de hoofdverblijfplaats van Mathijs bij de vader is en geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding kunnen geven om in het belang van Mathijs die feitelijke situatie te wijzigen, ziet het hof geen aanleiding wijziging aan te brengen in die situatie.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschik-king deels te bekrachtigen en deels te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 26 februari 2003, voor zover daarbij is bepaald dat Mathijs van maandag 08.30 uur tot donderdag 18.00 uur bij de vader verblijft en een omgangsregeling tussen de moeder en Mathijs is vastgesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat Mathijs de ene week vier dagen bij de vader en drie dagen bij de moeder verblijft en de andere week vier dagen bij de moeder en drie dagen bij de vader verblijft;
verklaart de bestreden beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt deze beschikking voor het overige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Wesseling-Lubberink en Wammes en is op 30 september 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.