ECLI:NL:GHARN:2003:AO1806

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B03/181
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Ginhoven
  • A. Mens
  • J. Wammes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en gezinsvoogdij in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie kinderen en de benoeming van een gezinsvoogdij-instelling. De kinderrechter had op 4 december 2002 de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 10 december 2003 en de stichting SGJb te Zwolle benoemd als gezinsvoogdij-instelling, waarbij het verzoek van de stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJO) om een machtiging tot uithuisplaatsing werd afgewezen. BJO ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het verzoek om de eerdere beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog te verstrekken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2003 heeft SGJb aangegeven een andere aanpak te willen hanteren dan BJO, waarbij de focus ligt op het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de moeder en de kinderen, alvorens een omgangsregeling met de vader te begeleiden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de opvoeding en verzorging van de kinderen, vooral gezien het feit dat het goed ging met de kinderen bij de moeder.

Het hof verklaarde BJO niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de vervangingen van de gezinsvoogdij-instelling en bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarbij het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing werd genomen door de rechters M. van Ginhoven, A. Mens en J. Wammes.

Uitspraak

30 september 2003
Familiekamer
Rekestnummer 181/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
de stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
sector Jeugd en Gezin,
gevestigd te Zwolle,
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “BJO”,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in het principaal beroep,
verzoekster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de moeder”,
procureur mr J.M.J. Huver.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 4 december 2002 en de herstelbeschikking van 11 december 2002, uitgesproken onder de zaaknummers 80780 / JZ RK 02-515 en 80792 / JZ RK 02-521.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2003, is BJO in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de kinderrechter van 4 december 2002 en van 11 december 2002. BJO verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en de machtiging uithuisplaatsing alsnog te verstrekken.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 maart 2003, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van BJO bestreden. Daarbij heeft de moeder tevens incidenteel beroep ingesteld. Zij verzoekt het hof BJO in haar principaal verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans haar verzoek af te wijzen, in het incidenteel verzoek de beschikkingen te bekrachtigen onder weglating van de volgende overweging van de Kinderrechter: "De kinderrechter hecht eraan, vast te stellen dat uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht geenszins is gebleken dat die verstoring is veroorzaakt door gedragingen aan de kant van de gezinsvoogdij-instelling" en BJO te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel in het principaal als het incidenteel verzoek.
2.3 BJO heeft in het incidenteel beroep geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.4 Bij brief van 21 maart 2003 heeft de stichting Gereformeerde Jeugdbescherming te Amersfoort, verder te noemen "SGJb", gereageerd op het beroepschrift van BJO. SGJb verzet zich tegen het ongedaan maken van de beschikking waarbij de zaak [...] aan SGJb is overgedragen en ziet geen gronden voor een machtiging uithuisplaatsing voor de kinderen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 28 augustus 2003 plaatsgevonden. Namens BJO zijn verschenen de heer M.A. Detinger, praktijkleider, en mevrouw [X], gezinsvoogd. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr C.H. Tjabringa, advocaat te Hattem en namens SGJb zijn mevrouw S. Havinga, praktijkleider, en mevrouw [Y.], gezinsvoogd, verschenen. De raad heeft bij brief van 22 mei 2003 meegedeeld dat niemand van de raad op de zitting aanwezig zal zijn.
3 De vaststaande feiten
3.1 De moeder en [de vader], verder te noemen "de vader", zijn op 27 september 1990 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 7 juli 1999 is echtscheiding tussen hen uitgesproken, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren Grietje, roepnaam "Margarethe" op 9 november 1991, Dirk Jan, roepnaam "Diederick" op 31 augustus 1993 en Johannes Joseph, roepnaam "Joel" op 10 mei 1997. De moeder is alleen met het gezag over de kinderen belast.
3.3 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 10 december 2001 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, met benoeming van BJO tot gezinsvoogdij-instelling.
3.4 Bij de bestreden beschikking van 4 december 2002 met zaaknummer 80792 / JZ RK 02-521 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 10 december 2002 verlengd tot 10 december 2003 en SGJb te Zwolle met ingang van 10 december 2002 benoemd als gezinsvoogdij-instelling en het meer of anders verzochte afgewezen. Bij de bestreden beschikking van 4 december 2002 met zaaknummer 80780 / JZ RK 02-515 heeft de kinderrechter de gezinsvoogdij-instelling BJO vervangen door SGJb te Zwolle met ingang van 10 december 2002.
3.5 Bij herstelbeschikkingen van 11 december 2002 heeft de kinderrechter de bestreden beschikkingen verbeterd in die zin dat in de plaats van "SGJ" moet worden gelezen "SGJb", in de plaats van "gevestigd 8011 AG Zwolle, Emmastraat 4" moet worden gelezen "gevestigd 3812 CC Amersfoort, Puntenbergerlaan 91" en in de plaats van "Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, gevestigd te Zwolle" moet worden gelezen "Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming, gevestigd te Amersfoort".
4 De motivering van de beslissing
4.1 BJO komt onder meer in beroep tegen de beschikking van de kinderrechter waarbij het verzoek van de moeder om BJO te vervangen door SGJb is toegewezen. Ingevolge artikel 807 lid 4 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal daarom BJO in haar verzoek in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
4.2 BJO komt voorts in beroep tegen de afwijzing van haar verzoek tot afgifte van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
4.3 Gelet op het feit dat BJO in eerste aanleg het verzoek tot afgifte van bedoelde machtiging heeft ingediend is het hof van oordeel dat BJO ook in het hoger beroep tegen afwijzing van dit verzoek als belanghebbende moet worden aangemerkt ook al is BJO bij beschikking van 4 december 2002 vervangen als gezinsvoogdij-instelling. Het hof ontvangt BJO in zijn beroep.
4.4 SGJb heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven een andere aanpak dan BJO voor te staan. SGJb wil eerst een goede vertrouwensrelatie met de moeder en de kinderen krijgen om vervolgens te bezien op welke wijze zij een omgangsregeling met de vader en de kinderen kunnen begeleiden. Het uiteindelijke resultaat dat SGJb voor ogen heeft, is de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Een uithuisplaatsing van de kinderen strookt niet met het huidige beleid van SGJb. SGJb heeft voorts te kennen gegeven dat als het hof het verzoek van BJO alsnog toewijst, zij ook geen gebruik zal maken van de machtiging uithuisplaatsing.
Gelet op het voorgaande en omdat is gebleken dat het goed gaat met de kinderen bij de moeder is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het in het belang van de opvoeding en verzorging van de kinderen noodzakelijk is dat op dit moment een machtiging uithuisplaatsing dient te worden afgegeven. Het hof zal daarom het verzoek van BJO afwijzen.
4.5 In het incidenteel beroep betwist de moeder de overweging van de kinderrechter dat de verstoring in de relatie tussen de moeder en BJO niet is veroorzaakt door gedragingen aan de kant van BJO. Uit de verzoekschriften van de moeder blijkt immers dat de BJO niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van haar mag worden verwacht. Dit had door de kinderrechter moeten worden onderzocht en kan niet zonder een onderzoek worden geconcludeerd, aldus de moeder.
4.6 Het hof zal de moeder in haar incidenteel beroep niet-ontvankelijk verklaren nu haar beroep niet is gericht tegen een beslissing van de rechtbank.
5 De slotsom
5.1 Uit het voorgaande volgt dat het hof BJO niet-ontvankelijk dient te verklaren in het beroep tegen de beschikking waarbij de gezinsvoogdij-instelling is vervangen en dat het hof de beschikking waarbij het verzoek van BJO om een machtiging uithuisplaatsing af te geven is afgewezen, dient te bekrachtigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten van partijen in hoger beroep compenseren.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel beroep:
verklaart BJO niet-ontvankelijk in het beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 4 december 2002 en 11 december 2002 uitgesproken onder zaaknummer 80792 / JZ RK 02-515;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 4 december 2002 en 11 december 2002 uitgesproken onder zaaknummer 80792 / JZ RK 02-515;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 4 december 2002 en 11 december 2002 uitgesproken onder zaaknummer 80792 / JZ RK 02-521, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginhoven, Mens en Wammes en is op 30 september 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.