ECLI:NL:GHARN:2003:AO2161

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-003192-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Denie
  • A. van den Heuvel
  • C. Coster van Voorhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met geweld door verdachte in Arnhem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 5 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte is beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats in Arnhem tussen oktober en november 2002, waarbij de verdachte verschillende slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft geweld gebruikt, waaronder het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en heeft zijn slachtoffers geïntimideerd om hen te weerhouden van aangifte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaarwegend zijn. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling met verpleging. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de daden van de verdachte schade hebben geleden. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 21-003192-03
Uitspraak dd. : 5 december 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 4 juli 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte]
thans verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg - Zutphen te Zutphen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 november 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde verdachte te doen opnemen in het Pieter Baan Centrum voor een observatie.
Het hof acht geen gronden aanwezig voor een intramurale observatie in het Pieter Baan Centrum en acht zich op grond van de voorhanden zijnde rapportage voldoende voorgelicht omtrent de geestvermogens van verdachte. Het verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij de rechtbank zich ter zake van het onder 8 telastegelegde onbevoegd heeft verklaard, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 7 telastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, nu het hof tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 tot en met 7 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 12 oktober 2002 te Arnhem, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, ter hand heeft genomen en die [slachtoffer 1] dat voorwerp heeft voorgehouden en/of getoond en dat voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "je kunt maar beter meekomen, anders heb je een probleem" en "zuigen!" en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, haar neer zou schieten als ze niet deed wat hij wilde en dat hij, verdachte, de baas was, althans dergelijke dreigende taal tegen die [slachtoffer 1] heeft geuit;
2.
hij op 19 oktober 2002 te Arnhem, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gezet en die [slachtoffer 2] dat voorwerp heeft voorgehouden en getoond en die [slachtoffer 2] daarmee heeft bedreigd en die [slachtoffer 2] stevig heeft vastgepakt en een hand op de mond van die [slachtoffer 2] heeft gedaan en het hoofd van die [slachtoffer 2] naar beneden heeft geduwd;
3.
hij op 19 oktober 2002 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sigaretten, twee aanstekers en een mobiel telefoontoestel, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 2] stevig bij de keel heeft vastgepakt en meegesleurd en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gezet en die [slachtoffer 2] dat voorwerp heeft voorgehouden en getoond en die [slachtoffer 2] daarmee heeft bedreigd en verdachtes mededader met kracht de tas van die [slachtoffer 2] naar achteren heeft getrokken.
4.
hij op 14 november 2002 te Arnhem, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], te weten het brengen van een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] en het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 3], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk ervoor heeft gezorgd dat die [slachtoffer 3] geen kant op kon en de blouse van die [slachtoffer 3] heeft opengetrokken en dreigend tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat ze de deur van de bus moest sluiten (hetgeen die [slachtoffer 3] vervolgens ook heeft gedaan) en het hoofd van die [slachtoffer 3] naar beneden heeft geduwd en tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd: "Doe je benen wijd" en "pijp me", en tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat ze geen aangifte mocht doen en daarbij naar haar naam heeft gevraagd, althans dergelijke dreigende taal heeft geuit;
5.
hij op 14 november 2002 te Arnhem op de openbare weg met het oogmerk van, wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van -ongeveer- 50 (vijftig) euro, toebehorende aan Busbedrijf Connexxion, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte plotseling bij die [slachtoffer 3] in de bus is gesprongen en die [slachtoffer 3] stevig bij haar hoofd heeft vastgepakt en of de mond van die [slachtoffer 3] heeft dichtgehouden;
6.
hij op 23 november 2002 te Arnhem, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4], te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 4] en het brengen van een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer 4], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin hebben bestaan dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer 4] stevig heeft vastgepakt en vastgehouden en door een deur naar binnen heeft geduwd en tegen een muur heeft gedrukt en die [slachtoffer 4] op de grond heeft gegooid en het hoofd van die [slachtoffer 4] naar beneden heeft geduwd en aan de haren van die [slachtoffer 4] getrokken en dreigend tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Als je niet doet wat ik zeg, doe ik je heel veel pijn" en "Pijpen, zuigen, je moet hem in je mond stoppen" en "doe je benen wijd en stop hem erin", althans dergelijke dreigende taal heeft geuit;
7.
hij op 23 november 2002 te Arnhem met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 10 (tien) euro, toebehorende aan [slachtoffer 4], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 4] heeft verkracht;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 6 bewezenverklaarde:
telkens: Verkrachting.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door A. Pen, psychiater, en prof. dr. J.J. Baneke, klinisch & forensisch psycholoog.
Het rapport van A. Pen van 14 maart 2003 houdt onder meer in als conclusie – zakelijk weergegeven -:
De beantwoording van de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid voor het tenlastegelegde berust op een drietal argumenten: de ernst van de stoornis, de inzichtelijkheid van de relatie tussen stoornis en delict en het vermogen van verdachte om de wederrechtelijkheid van zijn gedrag in te zien, c.q. zijn gedrag volgens dit inzicht te sturen:
Voor wat betreft het stoornisaspect kan worden geconcludeerd dat er, gerelateerd aan het spectrum van mogelijke psychiatrische stoornissen, sprake is van een matig ernstige stoornis. Het antisociale karakter vertoont een aantal ernstige tekorten die kunnen leiden tot veel conflicten met de samenleving. Vooral de afwijzing van een algemeen erkende rechtsorde en het gebrek aan empathie jegens potentiële slachtoffers (‘die moet het maar wezen', ‘als ik háár niet pak, dan pak ik tóch een andere') leiden tot ernstige aanpassingsproblemen.
Een ander verband tussen stoornis en delict is gelegen in het feit dat bij verdachte de koppeling tussen agressieve en seksuele impulsen kennelijk sterker is dan bij de gemiddelde man. Dit feit doet zich dikwijls voor bij mannen die verkrachten. Op het moment dat hij zijn slachtoffers, die hij aanviel met de bedoeling om hen te beroven, in zijn macht had, ontstond een gevoel van seksuele opwinding. Vooral het feit dat het zo makkelijk ging (zijn macht was zo groot dat hij nauwelijks moeite hoefde te doen) was een belangrijke prikkel. Dit gemak, in casu zijn potentiële macht, noemt hij dan ook als het belangrijkste argument voor de drie recidieven. ‘Ik had gemerkt hoe makkelijk het allemaal ging'. Het gemak waarmee verdachte zijn doel kon bereiken was de aanleiding tot een sterke machtsbeleving. Deze machtsbeleving kreeg vervolgens een seksuele lading waardoor herhaling in de hand werd gewerkt.
Verdachte is in staat geweest om de wederrechtelijkheid van zijn gedrag in te zien.
Verondersteld mag worden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd voor het telastegelegde.
Het rapport van prof. Dr. J.J. Baneke van 10 maart 2003 houdt onder meer in als conclusie – zakelijk weergegeven -:
Bij verdachte is sprake van een gestoorde psychoseksuele ontwikkeling, met veel onderdrukte angst, achterdocht, schaamte en agressie. Tevens zijn er voldoende aanwijzingen voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis, waarbij het ontbreken van empathie jegens de slachtoffers en anderen omineus is. De vernederende en seksueel-agressieve aspecten van verdachte’s handelen wijzen op een vorm van seksueel sadisme.
Verdachte is niet in staat geweest ‘krenkingen' als het verlies van zijn vader en met name het
verlies van zijn vriendin te verwerken.
Zijn geremde en ingehouden habitus in combinatie met zijn heftige emotionele reactie als men zijn daden ter sprake brengt, duiden op een zeer angstige, krenkbare en schaamtevolle persoonlijkheid met weinig echte identiteit.
Pas in het donker durft hij zich extra te manifesteren, als hij niet bang is bekeken en vernederd te worden. Dan kan hij de rollen omdraaien en zelf de machtige/ vernederende zijn.
Hoewel ook de diefstallen in dit verband het gevolg kunnen zijn van dezelfde pathologie (er zit ook een aspect van extra vernederen van het slachtoffer), kan men op basis van verdachtes verklaringen vaststellen dat hier minder sprake is geweest van een niet-bewuste `drang' om dat te doen.
Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd verdachte voor de seksuele delicten als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en voor de diefstallen als licht/enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Het hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven conclusies van het rapport en maakt die tot zijn oordeel.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren en terbeschikkingstelling met verpleging. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en terbeschikkingstelling met verpleging.
Het rapport van A. Pen van 14 maart 2003 houdt onder meer in als advies – zakelijk weergegeven -:
Verdachte is lijdende aan een psychiatrische stoornis in engere zin (ziekelijke stoornis der geestvermogens) in de vorm van een verslaving aan alcohol en cannabis. Daarnaast was er waarschijnlijk sprake van een Post Traumatische Stress Stoornis of althans van een aantal symptomen van dit syndroom.
Ook is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheid met narcistische trekken.
Bij verdachte zijn aantal persoonlijke variabelen aanwijsbaar die een risico inhouden, zowel voor wat betreft delinquent gedrag in het algemeen als voor seksuele delicten in het bijzonder. Voorspellende factoren die ook bij verdachte worden aangetroffen zijn een antisociale persoonlijkheidsstoornis, het verkrachten van een onbekende, ingrijpende verkrachting (penetratie), jonger dan dertig jaar, middelen-misbruik, impulsiviteit, zwakte van het sociale netwerk buiten het criminele circuit, geringe sociale vaardigheden, een stemmingsstoornis en een gering probleembesef.
Dit alles bijeengenomen moet worden geconcludeerd dat de kans op recidive zeker aanwezig is.
Verdachte lijkt een moeilijk te beïnvloeden c.q. te behandelen jongen, nog afgezien van het feit dat seksuele delinquenten als groep moeilijk behandelbaar zijn. Uit de tot dusver gevoerde gesprekken blijkt dat zijn probleembesef afwezig en zijn motivatie voor therapeutische of corrigerende bemoeienis laag. Wij moeten dan ook tot de conclusie komen dat een maatregel alleen zinvol kan zijn binnen een strak Juridisch kader en willen u daarom adviseren tot het opleggen van een TBS met verpleging.
Het rapport van prof. Dr. J.J. Baneke van 10 maart 2003 houdt onder meer in als advies – zakelijk weergegeven -:
Gezien de aard van de stoornissen en de onderliggende persoonlijkheidsstructuur van verdachte, is de kans op herhaling groot.
Zonder intensieve behandeling is de kans op recidive of zelfs toename van dit type delicten groot. Gunstig is dat verdachte nog onrijp is qua persoonlijkheidsontwikkeling en dat er - mede gezien zijn leeftijd - nog mogelijkheden zijn tot verandering. Anderzijds ontbreekt bij verdachte introspectie en echt besef van eigen tekorten. Hij ziet alles in reactie op wat hem is aangedaan. De feiten zijn dermate ernstig dat er geen andere mogelijkheid is dan een TBS met verpleging te adviseren.
Het hof verenigt zich ook met deze conclusies en maakt ook deze tot zijn oordeel.
Het hof acht oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging en daarnaast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur geïndiceerd, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich binnen zes weken schuldig gemaakt aan het plegen van verkrachtingen van vier op willekeurige wijze uitgezochte vrouwen, bij welke verkrachtingen verdachte fysiek geweld heeft gebruikt en zijn slachtoffers heeft bedreigd met geweld door onder meer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op enkele slachtoffers te richten. Meermalen zijn slachtoffers geïntimideerd om hen te weerhouden van aangifte
Dat één van zijn slachtoffers hoogzwanger was en een ander slachtoffer medische klachten had en zij dit aan verdachte kenbaar maakten, bracht verdachte er niet toe zijn handelingen te staken. Voorts heeft hij drie van zijn slachtoffers met geweld beroofd van geld en goederen.
Feiten als de onderhavige kunnen een aanzienlijke psychische schade bij de slachtoffers teweegbrengen.
Verdachte heeft ter zitting blijk gegeven te beseffen, dat er goede redenen zijn om een behandeling te gelasten, maar hij heeft te kennen gegeven, dat hij er grote bezwaren tegen heeft, dat een behandeling pas zou aanvangen nadat hij een langdurige straf heeft ondergaan.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur wel geboden, gelet op de grote ernst van de feiten, en oordeelt voorts, dat een klinische behandeling noodzakelijk is. Het hof heeft zich bij zijn beslissing rekenschap gegeven van de artikelen 42 lid 1 van de Peniteniaire Maatregel, waarin is bepaald, dat de veroordeelde tot gevangenisstraf, aan wie tevens terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd, in beginsel in de TBS-inrichting wordt geplaatst nadat eenderde deel van de straf ten uitvoer is gelegd, en van 43 lid 3 van die Maatregel, waarin de mogelijkheid van nog eerdere plaatsing wordt geopend indien de veroordeelde nog geen 23 jaar oud is. Het hof gaat er van uit, dat, indien het onderhavige arrest onherroepelijk zal worden, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf deze bepalingen als leidraad zullen gelden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.300,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.978,50 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.378,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 en 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij M.C. [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.000,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 4 en 5 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij I. [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg en in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.000,-- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 6 en 7 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 242, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij de rechtbank zich terzake van het onder 8 telastegelegde onbevoegd verklaard heeft.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 tot en met 7 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 2.300,-- (tweeduizend driehonderd euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] een bedrag te betalen van € 2.300,-- (tweeduizend driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 (zesenveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 2.978,50 (tweeduizend negenhonderd achtenzeventig euro en vijftig cent).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] een bedrag te betalen van € 2.978,50 (tweeduizend negenhonderd achtenzeventig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 (negenenvijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van € 2.000,-- (tweeduizend euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] een bedrag te betalen van € 2.000,-- (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van € 2.000,-- (tweeduizend euro).
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voorzover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] een bedrag te betalen van € 2.000,-- (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Denie, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Coster van Voorhout, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Kruithof, griffier,
en op 5 december 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.