ECLI:NL:GHARN:2003:AO4286

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B618/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mens
  • A. van Ginkel
  • H. Hooft Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en bijdrage in de kosten van levensonderhoud

In deze zaak gaat het om de echtscheiding tussen partijen en de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 782,- per maand zou betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De vrouw is in hoger beroep gegaan en verzoekt het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage van € 2.250,- per maand toe te wijzen. De man heeft het verzoek bestreden en tevens incidenteel beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2003 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de financiële situatie van beide partijen, waaronder het inkomen van de man in Engeland en de woonlasten van de vrouw. De vrouw heeft gesteld dat zij niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, gezien haar langdurige afwezigheid van de arbeidsmarkt en haar leeftijd. De man betwist dit en stelt dat de vrouw in staat is om werk te vinden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep tegen de echtscheiding, aangezien deze op haar verzoek is uitgesproken. Wat betreft de bijdrage in de kosten van levensonderhoud heeft het hof vastgesteld dat de man in staat is om een hogere bijdrage van € 1.940,- per maand te betalen, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen en de omstandigheden van het geval. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze nog aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de man is verplicht om de nieuwe bijdrage te betalen, uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

2 december 2003
Familiekamer
Rekestnummer 618/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk,
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 21 mei 2003, uitgesproken onder zaaknummer 49907 FARK 02-1895.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
1.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 18 augustus 2003, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.250,- (het hof leest) per maand toe te wijzen.
1.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2003, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof in het principaal beroep de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en in het incidenteel beroep zijn grieven tegen de bestreden beschikking gegrond te verklaren en die beschikking op dat punt te vernietigen en, opnieuw beschikkende, in de draagkrachtberekening geen rekening te houden met vakantietoeslag en de alimentatieverplichting vast te stellen in Engelse ponden.
1.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 28 oktober 2003, waarin zij het hof verzoekt om het verzoek in het incidenteel beroep af te wijzen.
1.4 De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2003 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr J.M. Spronk, advocaat te Utrecht, en de man bijgestaan door mr P.G.F.M. van Oss, advocaat te Harderwijk.
1.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de man van 29 oktober 2003 met bijlagen, een brief van deze advocaat van 30 oktober 2003 met bijlagen, een brief van de advocaat van de vrouw van 31 oktober 2003 met bijlagen, een brief van de advocaat van de man van 14 november 2003 met als bijlagen een faxbericht van de man van 14 november 2003 en een overzicht van Avéro Achmea van 22 mei 2003, een brief van de advocaat van de vrouw van 21 november 2003 met een bijlage en een faxbericht van de advocaat van de man van 27 november 2003 met als bijlage een premieverklaring ziektekosten van Avéro Achmea van die datum.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 26 augustus 1976 met elkaar gehuwd.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind van], op 18 maart 1984 en
- [kind van], op 16 oktober 1985,
over welk laatste kind partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Zutphen op 27 september 2002, heeft de vrouw die rechtbank onder meer verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 7.000,- per maand zal betalen.
3.4 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw € 782,- per maand zal betalen.
Ten aanzien van de man
3.5 De man woont samen met een partner, die in eigen levensonderhoud voorziet.
Vanaf oktober 2000 woont en werkt de man in Engeland. Zijn inkomen bedraagt blijkens de salarisspecificatie over augustus 2003 £ 7.106,67 bruto/£ 4.099,55 netto per maand.
3.6 De man en zijn partner betalen maandelijks aan huur £ 1.000,-.
Ten aanzien van de vrouw
3.7 De vrouw, geboren op 12 september 1953, is alleenstaand. Zij heeft HAVO gevolgd, maar deze opleiding niet afgesloten met een diploma. De vrouw is in het bezit van het diploma Erkend Assurantie-agent (B), behaald in 1981, en het diploma Vakbekwaamheid voor het Reisbureaubedrijf, behaald in 1982. De vrouw heeft van 20 augustus 1973 tot 28 november 1973 gewerkt als receptioniste. Vervolgens was zij vanaf 1 januari 1974 tot 1 mei 1985 werkzaam bij de ANWB, aanvankelijk als aankomend toeristisch informatrice, vervolgens als toeristisch informatrice en ten slotte als hoofd-informatrice. Na de geboorte van [kind van] heeft zij geen loonvormende arbeid meer verricht. Sedert april 2002 staat zij ingeschreven bij een uitzendbureau.
3.8 De woonlasten van de vrouw bedragen € 503,93 aan huur waarvan € 50,- voor huur van een garage. Haar premie ziektekostenverzekering bedraagt € 177,- per maand.
Ten aanzien van [kind van]
3.9 [kind van] heeft zijn opleiding aan de Autotechnische school te Apeldoorn beëindigd en voorziet inmiddels in eigen levensonderhoud.
Ten aanzien van [kind van]
3.10 [kind van] heeft tot half augustus 2003 bij de man in Engeland gewoond en woont sindsdien in Eindhoven op kamers. [kind van] volgt een opleiding aan het TIO te ’s-Hertogenbosch. Hij heeft recht op studiefinanciering. De huur van zijn kamer bedraagt € 550,- per maand inclusief energie en bijkomende kosten.
4 De motivering van de beslissing
4.1 In geschil zijn de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen partijen en de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 782,- per maand, ingaande de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4.2 De vrouw heeft beroep ingesteld tegen het uitspreken van de echtscheiding omdat zij er belang bij heeft dat de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde alimentatie van kracht blijft. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep tegen de uitgesproken echtscheiding nu deze op haar verzoek is uitgesproken. Dit oordeel wordt niet anders nu de vrouw er belang bij heeft om de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde alimentatie zo lang mogelijk te laten voortduren.
4.3 De man acht de vrouw in staat betaald werk te verrichten om daarmee tenminste voor een deel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw stelt dat er tijdens het huwelijk van partijen sprake was van een klassiek rollenpatroon, waarbij de man vanwege zijn werk veel in het buitenland was (in de laatste periode van het huwelijk daar ook werkte) en zij de kinderen alleen heeft opgevoed en verzorgd. Volgens de vrouw heeft zij in overleg met de man afgezien van een ontwikkeling en/of een carrière, terwijl de man van proces-operator is gegroeid naar een topfunctie in het bedrijfsleven. De vrouw is voorts van mening dat ook haar huidige gezondheidstoestand een belemmering vormt bij het vinden van werk. De vrouw stelt dat zij wel wil werken maar dat zij ondanks vele sollicitaties er tot nu toe niet in is geslaagd een werkkring te vinden.
4.4 Gezien de leeftijd van de vrouw (zij is thans 50 jaar), de situatie op de arbeidsmarkt, de omstandigheid dat de vrouw al geruime tijd, sinds ruim 18 jaar, niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen en een verouderde opleiding en werkervaring heeft, is naar het oordeel van het hof thans niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Indien de vrouw er binnen afzienbare tijd wel in zou slagen een werkkring te vinden houdt zij naar het oordeel van het hof behoefte aan een aanvullende bijdrage in haar kosten van levensonderhoud gelet enerzijds op de welstand tijdens het huwelijk en anderzijds op de hoogte van het te verwerven inkomen van de vrouw dat niet snel veel boven het minimumloon zal komen te liggen.
4.5 De vrouw verzoekt het hof uitdrukkelijk haar behoefte vast te stellen ook al kan de man in de huidige situatie wellicht niet geheel in haar behoefte voorzien. Zij stelt onder verwijzing naar een in hoger beroep overgelegde berekening dat haar behoefte € 3.535,- netto per maand bedraagt. De man betwist dat gemotiveerd.
4.6 Het hof overweegt dat de opstelling die de vrouw van haar behoefte heeft gemaakt een overzicht bevat van alle thans door haar gewenste uitgaven, maar dat de vrouw, tegenover de betwisting daarvan door de man, niet heeft aangetoond dat zij ook tijdens het huwelijk gewend en in staat was al deze uitgaven te doen op basis van het toenmalige gezinsinkomen dat alleen bestond uit het inkomen van de man. Dit inkomen bedroeg blijkens de overgelegde bankafschriften in 2000 f 8.366,51 per maand netto, naast een vakantietoeslag van f 6.377,78 netto per jaar en een bonus van f 26.549,- netto, eveneens in dat jaar. Omgerekend betekent dit een besteedbaar inkomen in 2000 van f 133.324,90/€ 60.500,20 op jaarbasis ofwel € 5.041,68 per maand. Of en zo ja welk bedrag de man in 2001 aan bonus heeft ontvangen is niet bekend. Over 2002 is volgens verklaring van de werkgever geen bonus uitgekeerd. De rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van een gezinsinkomen tijdens huwelijk (naar het hof begrijpt in 2002) van £ 3.995,-/€ 6.260,- per maand netto waarbij geen rekening is gehouden met een bonus. Omdat geen van partijen de juistheid van dit bedrag heeft bestreden volgt het hof de berekening van de rechtbank. Vervolgens heeft de rechtbank op dit gezinsinkomen de kosten van de kinderen volgens de tabel van € 1.500,- per maand in mindering gebracht, hetgeen in hoger beroep ook niet bestreden is. Naar het oordeel van het hof dient ten slotte van het resterende bedrag 60% te worden genomen om de behoefte van de vrouw te bepalen omdat de kosten van levensonderhoud van een alleenstaande relatief hoger zijn dan die van de helft van een echtpaar, hetgeen betekent een bedrag van € 2.856,- netto per maand. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat haar behoefte hoger is dan dit bedrag.
4.7 Partijen zijn voorts verdeeld over de draagkracht van de man.
4.8 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld. Zoals het hof hierna onder 4.14 ten aanzien van de omrekenkoers van het Engelse pond naar de euro overweegt, houdt het ook ten aanzien van de inkomsten en lasten van de man rekening met een omrekenkoers van £ 1,- = € 1,43.
4.9 Evenals de rechtbank maakt het hof een zogenaamde netto berekening nu onbestreden is dat de man geen fiscale aftrek geniet wegens alimentatiebetaling. Voorts rekent het hof met de norm voor een alleenstaande nu [kind van] niet meer bij de man woont en met de helft van de huur, omdat de man samenwoont met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet, zodat zij in staat wordt geacht de helft van de woonlasten te betalen. Daaraan doet niet af dat deze partner een lager inkomen heeft dan de man. Evenals de rechtbank houdt het hof rekening met het feit dat de kosten van levensonderhoud inclusief wonen in Engeland hoger zijn. Het hof zal de bijstandsnorm en de wooncomponent verhogen met 50%, nu de vrouw daartegen geen bezwaar heeft aangevoerd. Van de draagkrachtruimte is 70% beschikbaar voor alimentatiebetaling.
4.10 Nu de man genoegzaam heeft aangetoond dat hij sedert 2001 geen recht meer heeft op vakantietoeslag, houdt het hof met dergelijk extra inkomen geen rekening.
4.11 Evenals de rechtbank houdt het hof geen rekening met inkomen uit een bonus nu deze naast persoonlijk presteren ook afhankelijk is van het resultaat van de onderneming en dit laatste blijkens de overgelegde verklaring van de werkgever van de man van 28 maart 2003 negatief is. Uit deze verklaring blijkt dat de man over 2002 geen bonus is toegekend. In die situatie is het niet redelijk bij de vaststelling van de alimentatie wel met een mogelijk in de toekomst te ontvangen bonus rekening te houden.
4.12 Omdat tijdens de mondelinge behandeling onduidelijkheid bestond over de hoogte van de premie ziektekostenverzekering van de man en [kind van] heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld daarvan bewijsstukken over te leggen. Volgens de bijlage bij de brief van de advocaat van de man van 14 november 2003 bedraagt de premie in 2003 in totaal € 4.172,- per jaar, te weten € 2.932,32 voor polisnummer 1107727 en € 1.239,68 voor polisnummer 1194806. Gelet ook op de reactie van de advocaat van de vrouw heeft het hof de advocaat van de man vervolgens verzocht de genoemde polissen over te leggen. Daarop ontving het hof van de advocaat van de man op 27 november 2003 een premieverklaring ziektekosten, polisnummer 1107727, van de ziektekostenverzekeraar van de man van 27 november 2003 waaruit blijkt dat de door de man in 2003 verschuldigde ziektekostenpremie voor hem en voor [kind van] in totaal € 2.925,51 (het hof leest:) per jaar bedraagt, dat is € 243,80 per maand.
Omdat het hof dit een redelijk bedrag acht, houdt het hof hiermee rekening.
4.13 De man voert terzake de kosten van [kind van] op een bedrag van € 1.183,61 per maand aan vaste lasten voor wonen en studie, naast € 379,47 per maand voor de eenmalige kosten van inrichting van de kamer van [kind van] en andere startkosten en € 35,- per maand voor kosten van omgang. De vrouw stemt er mee in ten laste van het draagkrachtloos inkomen van de man aan kosten voor [kind van] € 1.200,- per maand mee te nemen. Het hof is van oordeel dat het niet redelijk is bij de vaststelling van de draagkracht van de man rekening te houden met de opgevoerde en betwiste eenmalige kosten van [kind van]. Een last van € 1.200,- per maand is naar het oordeel van het hof voor een student in de omstandigheden van [kind van], die een studie volgt bij een particulier instituut waardoor het collegegeld hoger is dan gebruikelijk, voldoende. Dat daarnaast een bedrag van € 35,- per maand aan kosten omgang nodig is heeft de man naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt.
4.14 De vrouw heeft, onder verwijzing naar artikel 6:123 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat wanneer in Nederland een rechtsvordering wordt ingesteld ter verkrijging van een geldsom, de schuldeiser veroordeling kan vorderen tot betaling van zijn keuze in buitenlands geld of in Nederlands geld, het hof verzocht om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud in euro’s vast te stellen in plaats van in Engelse ponden. Het hof is van oordeel dat de vrouw zich terecht en op goede gronden beroept op genoemde bepaling, zodat haar verzoek zal worden toegewezen. Bij de vaststelling van de wisselkoers van het Engelse pond naar de euro heeft het hof rekening gehouden met het gemiddelde van de koers in de periode van 6 mei 2003 tot 6 november 2003, zoals vermeld op het internet. Dit betekent dat het hof bij de vaststelling van de alimentatieverplichting van de man ervan zal uitgaan dat £ 1,- gelijk is aan € 1,43.
4.15 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden acht het hof de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in staat als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.940,- per maand te betalen.
5 De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep tegen de uitgesproken echtscheiding en de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding;
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Zutphen van 21 mei 2003, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 1.940,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Van Ginkel en Hooft Graafland en is op 2 december 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.