4 november 2003
Familiekamer
Rekestnummer 467/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.A.M.P. Keijser,
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr M.B.M. Kaaij.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 31 maart 2003, uitgesproken onder zaak/rekestnummer 93222 / FA RK 02-12813 en de daarmee samenhangende herstelbeschikking, gegeven onder hetzelfde nummer op 6 mei 2003.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 juni 2003, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 31 maart 2003, zoals hersteld bij beschikking van 6 mei 2003. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] met ingang van 11 mei 2002 vast te stellen op € 300,- per maand, althans op een zodanig lager bedrag dan € 490,- per maand als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juli 2003, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof in het principaal beroep het verzoek van de vrouw af te wijzen en in het incidenteel beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] ten laste van de vrouw met ingang van 11 mei 2002 vast te stellen op € 575,- per maand, althans niet lager dan € 490,- per maand.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 14 augustus 2003, waarin zij het hof verzoekt het verzoek in het incidenteel beroep van de man af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2003 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr W.P.G.M. Schellens-Stoks, advocaat te Nijmegen, en de man bijgestaan door mr M.B.M. Kaaij, advocaat te Nijmegen.
3.1 Partijen zijn op 18 mei 1987 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te Arnhem van 17 oktober 1996 is echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 november 1996 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [O.] , op 22 december 1987 (hierna “[O.]”), en
- [E.] , op 16 maart 1991 (hierna “[E.]”),
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3 In oktober 1996 hebben partijen een echtscheidingsconvenant getekend waarin zij de gevolgen van hun echtscheiding hebben geregeld. In dat convenant is, voor zover hier van belang, het navolgende bepaald:
“2.2 Ten aanzien van de feitelijke invulling van het co-ouderschap zullen partijen in onderling overleg afspraken maken.
Gedurende de zomervakantie zullen de kinderen vier weken bij de man verblijven en twee weken bij de vrouw. Tijdens de overige vakanties nemen zowel de man als de vrouw in overleg 50% van de tijd voor hun rekening.
3.3 Ieder draagt zelf de kosten verbonden aan het verblijf van de kinderen bij hem/haar. Uitgangspunt is voorts dat beiden de helft van de kosten van de kinderen voor zijn/haar rekening nemen, waarbij uiteraard rekening dient te worden gehouden met de te ontvangen kinderbijslag. Partijen zullen in onderling overleg met elkaar afspraken maken omtrent de betaling van grotere uitgaven. Partijen hebben daartoe een lijst opgesteld, die door beiden is geaccepteerd.”
3.4 De feitelijke invulling van het co-ouderschap kwam erop neer dat de kinderen de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man verbleven. Sinds 11 mei 2002 woont [O.] bij de man. Met betrekking tot [E.] is de co-ouderschapsregeling nog steeds van kracht.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank te Arnhem op 12 november 2002 heeft de man verzocht ten laste van de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] vast te stellen.
3.6 Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking en de daarmee samenhangende herstelbeschikking van 6 mei 2003 heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw met ingang van 11 mei 2002 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] met een bedrag van € 490,- per maand.
3.7 De man vormt met zijn echtgenote [J.] (hierna “[J.]”), haar minderjarige dochter [Z.], geboren op 4 februari 1991, en [O.] een gezin. [E.] verblijft om de andere week in het gezin van de man. Blijkens de jaaropgave 2002 bedroeg de WAO-uitkering van [J.] in dat jaar € 18.770,-. Zij ontvangt thans een WAO-uitkering van € 1.412,23 bruto/€ 1.012,46 netto per maand. [J.] is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet. Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van juli 2002 en januari 2003 € 2.991,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een onbelaste reiskostenvergoeding van € 7,04 per maand. Daarnaast ontving hij in 2002 een dertiende maand van € 1.439,34 bruto. De man ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten van zijn werkgever van € 2.151,- bruto per jaar.
3.8 De lasten van de man en [J.] bedragen per maand:
- € 721,85 aan hypotheekrente;
- € 104,- aan aflossing op de hypothecaire geldlening;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
De man betaalt een bedrag van € 268,- per maand aan premie ziektekostenverzekering voor hem, [O.] en [Z.].
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 944,- per jaar.
3.9 De vrouw vormt met haar echtgenoot, [M.] (hierna “[M.]”), die in eigen levensonderhoud voorziet, een gezin. Om de andere week verblijft [E.] in haar gezin.
De vrouw heeft een eigen bedrijf. Zij houdt 100% van de aandelen in [...] Beheer B.V. De beheersmaatschappij bezit 100% van de aandelen in [...] B.V. en [...] Uitvaartverzorging B.V. Het inkomen van de vrouw wordt verworven via de werkmaatschappij [...] Uitvaartverzorging B.V. De vrouw ontvangt een salaris van € 4.537,80 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Zij is WAZ-premie verschuldigd.
3.10 De lasten van de vrouw en [M.] bedragen per maand:
- € 1.468,- aan hypotheekrente;
- € 136,- aan premie levensverzekering, gekoppeld aan die hypotheek;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten.
De vrouw betaalt een bedrag van € 143,- per maand aan premie ziektekostenverzekering voor haar en [E.].
Het eigenwoningforfait van de woning bedraagt € 1.996,- per jaar.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van [O.], over ieders draagkracht en over de verdeling van de kosten van [O.] tussen hen en [J.].
4.2 Het hof bepaalt de behoefte van kinderen aan de hand van de tabel eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen en niet aan de hand van de afspraken tussen partijen gemaakt in het kader van het co-ouderschap. Evenals de rechtbank stelt het hof de behoefte van [O.] op grond van eerdergenoemde tabel vast op € 650,- per maand op basis van het gezamenlijk inkomen van partijen in 2002, echter niet omdat, zoals de rechtbank oordeelt, [O.] van dit gezamenlijk inkomen heeft genoten maar omdat als de ouders bij elkaar waren gebleven [O.] hiervan ook zou profiteren.
4.3 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man en de vrouw uit van de hiervoor onder 3.7 tot en met 3.10 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.4 Met de vrouw is het hof van oordeel dat [J.], nu zij met de man is gehuwd en [O.] tot haar gezin behoort, op grond van artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) eveneens onderhoudsplichtig is jegens [O.], zodat het hof ook haar draagkracht zal vaststellen uitgaande van hetgeen hiervoor in 3.7 en 3.8 is vermeld.
4.5 Bij de vaststelling van ieders draagkracht ziet het hof ieder van de ouders en [J.] als een alleenstaande met de helft van de woonlast en de andere gezamenlijke lasten en een draagkrachtpercentage van 60. Het hof houdt voorts rekening met extra heffingskortingen waarvoor ieder in aanmerking kan komen. De draagkracht verdeelt het hof vervolgens over alle kinderen waarvoor ieder onderhoudsplichtig is. Aldus worden alle kinderen gelijk behandeld.
De man heeft aldus gerekend draagkracht voor een bijdrage van € 210,- per maand voor [O.] en [J.] voor een bijdrage van € 42,- per maand voor [O.].
4.6 Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de man heeft gesteld, rekening te houden met extra draagkracht van de vrouw als gevolg van de onderhoudsverplichting van [M.] jegens [E.], nu het in deze zaak gaat over de bijdrage ten behoeve van [O.].
4.7 De man stelt dat de vrouw als directeur/enig aandeelhouder van haar onderneming gelet op de resultaten van die onderneming zichzelf een hoger salaris moet toeschatten. Het hof acht het salaris van de vrouw alleszins redelijk. Ook acht het hof het redelijk dat de vrouw een deel van de winst in het bedrijf laat met het oog op investeringen in de toekomst. Bovendien is de draagkracht van de vrouw ruim, zodat niet van haar hoeft te worden verlangd dat zij voor zichzelf een hoger salaris vaststelt.
4.8 Nu de vrouw de noodzaak om de hypotheek op haar woning te verhogen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt houdt het hof geen rekening met haar huidige hypotheeklast van € 734,- per maand maar met de eerdere last van € 576,11 per maand.
4.9 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de vrouw in staat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] te betalen van € 621,50 per maand. Verdeling van de kosten van [O.] over de man, [J.] en de vrouw naar rato van hun draagkracht betekent dat de vrouw een bijdrage moet leveren van € 460,- per maand. Het hof zal dit bedrag vaststellen. Daarbij overweegt het hof dat de man de premie van de ziektekostenverzekering voor [O.] dient te betalen en dat partijen ieder de helft van de premie ziektekostenverzekering voor [E.] dienen te betalen zoals zij in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 31 maart 2003 en de daarmee samenhangende herstelbeschikking van 6 mei 2003 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 11 mei 2002 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [O.] een bedrag van € 460,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginhoven, Hooft Graafland en Mens en is op 4 november 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.