Parketnummer: 21-001778-03
Uitspraak dd. : 3 oktober 2003
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 10 april 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te op 23 februari 1978
thans verblijvende in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat hij geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij hij ter zake van het onder 3 telastegelegde werd vrijgesproken, zodat het hof verstaat dat het hoger beroep van verdachte uitsluitend is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte ter zake van het onder 1 en 2 telastegelegde werd veroordeeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
telkens:
een ander door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid wordt gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van die handelingen;
een ander door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde te bevoordelen;
telkens strafbaar gesteld bij artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- dat verdachte door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid een tweetal vrouwen heeft gedwongen voor hem te werken in de prostitutie te Amsterdam. Verdachte regelde een werkplek (een zogenaamde kast) in Amsterdam, vervoerde de vrouwen van en naar deze werkplek, verstrekte condooms aan hen, liet de beide vrouwen bewaken tijdens de prostitutiewerkzaamheden, hield bij wat zij verdienden met de prostitutiewerkzaamheden en liet hen ook (nagenoeg) al het door hen verdiende geld afdragen aan hemzelf. De beide vrouwen zijn als gevolg van deze feitelijke handelingen van verdachte in een afhankelijke positie gebracht ten opzichte van hem. Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsstraf heeft het hof laten meewegen dat de vrouwen al in de prostitutie werkten voordat zij bij verdachte kwamen en heeft het hof tevens gelet op de relatief korte periode van de bewezenverklaarde feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 250a van het Wetboek van Strafrecht.
Verstaat, dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis, waarvan beroep, waarbij verdachte terzake van het onder 3 telastegelegde werd vrijgesproken.
Vernietigt het vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Dee, voorzitter,
mrs Barels en Besier, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Koopman, griffier,
en op 3 oktober 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.