ECLI:NL:GHARN:2003:AO4885

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
B372/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wammes
  • A. van Ginkel
  • H. Hooft Graafland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de alimentatiebijdrage in het kader van echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken op 25 november 2003 door het Gerechtshof Arnhem, is de hoogte van de door de man te betalen alimentatie aan de vrouw in geschil. De vrouw verzoekt het hof om de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.256,- per maand, terwijl de man verzoekt om de alimentatie te verlagen naar € 1.330,05 per maand. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 1.635,- per maand moest betalen, ingaande op de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2003 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft haar bezwaar tegen de echtscheiding ingetrokken, waardoor het hof zich niet meer over de echtscheiding zelf hoefde uit te spreken. De discussie concentreerde zich op de hoogte van de alimentatie. De vrouw stelt dat haar behoefte aan een bijdrage € 4.479,60 netto per maand bedraagt, terwijl de man deze behoefte betwist en stelt dat deze op € 1.500,- per maand begrensd dient te worden.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw kan worden berekend op basis van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, vermeerderd met 20% voor dubbele woonlasten. Na beoordeling van de financiële situatie van beide partijen, inclusief de WAO-uitkering van de vrouw en het inkomen van de man, heeft het hof de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.234,20 per maand, verminderd met haar eigen inkomen.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de man in staat is om een bijdrage van € 1.800,- per maand te betalen, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de alimentatie betreft. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

25 november 2003
Familiekamer
Rekestnummer 372/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “de man”,
procureur mr P.C. Plochg.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 26 februari 2003, uitgesproken onder zaaknummer 50558 es rk 339 van 2002.
2 Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 mei 2003, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en primair de man in zijn verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen, en subsidiair de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking te veroordelen tot betaling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 2.256,- per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen vóór of uiterlijk op de eerste dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft, althans tot betaling van een zodanige bijdrage als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juni 2003, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover het de vaststelling van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud betreft en onder verbetering van gronden te bepalen dat hij wordt veroordeeld om maandelijks vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw als uitkering in haar levensonderhoud een bedrag van € 1.330,05 bruto te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de vrouw in haar verzoek met betrekking tot de uitgesproken echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, danwel dat verzoek af te wijzen, met compensatie van de proceskosten in hoger beroep en wel zodanig, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 1 augustus 2003, waarin zij het hof verzoekt om het verzoek in het incidenteel beroep ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 14 oktober 2003 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mr E.M.M. van de Loo, advocaat te Enschede, en de man bijgestaan door mr E.J. van Zoelen, eveneens advocaat te Enschede.
2.5 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de advocaat van de man van 16 september 2003 met bijlagen, een brief van de advocaat van de man van 8 oktober 2003 en van de door de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde stukken betreffende de WAO-uitkering van de vrouw.
3 De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 14 juli 1970 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking is echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling was de bestreden beschikking nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Partijen zijn in onderling overleg overeengekomen dat de man vanaf 1 mei 2002 als alimentatie aan de vrouw een bedrag van € 1.629,26 per maand betaalt alsmede twee verzekeringen en een premie aan Legiolease ten behoeve van de vrouw.
3.3 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de man vanaf de dag dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw als uitkering in haar levensonderhoud een bedrag van € 1.635,- per maand zal betalen.
Ten aanzien van de man
3.4 De man, geboren op 28 december 1947, is alleenstaand. Hij is financieel directeur van een scholengemeenschap. Blijkens de jaaropgave over 2002 bedroeg zijn inkomen in dat jaar € 71.873,-. Blijkens de salarisspecificaties over september 2003 bedraagt zijn inkomen thans € 5.838,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt de man een militair pensioen, dat blijkens de specificatie van het ABP van 16 juli 2003 € 261,30 bruto/€ 184,27 netto per maand bedraagt.
3.5 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 697,26 aan huur;
- € 159,41 aan premie ziektekostenverzekering te vermeerderen met een eigen risico van € 112,- per jaar.
Ten aanzien van de vrouw
3.6 De vrouw, geboren op 3 mei 1947, is alleenstaand. Zij was werkzaam als lerares. Blijkens de brief van 8 november 2002 van UWV USZO heeft de vrouw tot 12 april 2001 een WAO-uitkering ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% en vanaf 12 april 2001 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Dit blijkt onder meer uit de beschikking van het UWV USZO van 25 oktober 2002. De werkgeefster van de vrouw heeft de WAO-uitkering tot oktober 2002 tot 100% aangevuld. Vanaf oktober 2002 wordt de WAO-uitkering van de vrouw tot 80% aangevuld. Blijkens het inkomensoverzicht van UWV USZO van 22 juli 2003 bedraagt de WAO-uitkering van de vrouw € 1.607,92 bruto/€ 1.190,31 netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De vrouw heeft met ingang van 1 december 2002 gebruik gemaakt van de FPU (Flexibel Pensioen Uittreden)-regeling. Daarnaast dreef de vrouw vanaf 1996 tot begin 2003 een type-instituut.
3.7 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 175,15 aan premie ziektekostenverzekering te vermeerderen met een eigen risico van € 52,- per jaar.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar bezwaar tegen de echtscheiding ingetrokken, zodat het hof daarop niet hoeft te beslissen. In geschil is thans de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.635,- per maand, ingaande de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
4.2 Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vrouw stelt dat haar behoefte aan een bijdrage € 4.479,60 (netto) per maand bedraagt. Hiertoe heeft de vrouw een behoefteberekening overgelegd. De man betwist deze behoefteberekening. Volgens de man bedraagt de behoefte van de vrouw, gebaseerd op de helft van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk van € 5.390,34 per maand, dus € 2.695,17 per maand. Daarnaast had zij een eigen inkomen van ongeveer € 3.000,- bruto per maand. De man stelt voorts dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een bijdrage ten behoeve van de vrouw van € 1.635,- per maand, aangezien de rechtbank de behoefte van de vrouw had gesteld op € 1.500,- per maand, zodat de door de man te betalen alimentatie in ieder geval begrensd dient te worden tot € 1.500,- bruto per maand.
4.3 Het hof is met de man van oordeel dat de behoefte van de vrouw kan worden berekend op basis van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, meer in het bijzonder ten tijde van het uiteengaan van partijen. Partijen zijn in april 2001 uit elkaar gegaan en zij voeren vanaf 1 november 2001 een gescheiden huishouding. De man heeft onbetwist gesteld dat het netto gezinsinkomen in april 2001 € 5.390,34 per maand bedroeg. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op de helft van dit gezinsinkomen te vermeerderen met 20% in verband met de dubbele woonlast van partijen: € 3.234,20. Deze behoefte dient te worden verminderd met het inkomen van de vrouw.
4.4 Het hof gaat bij de berekening van het inkomen van de vrouw uit van de WAO-uitkering die zij thans ontvangt. De man stelt dat de vrouw had kunnen opteren voor een herplaatsingstoelage waarbij de vrouw tot medio september 2003 recht had op doorbetaling van 80 % van het brutoloon. De vrouw betwist dat en stelt dat zij in overleg met een adviseur van de vakbond heeft besloten per 1 december 2002 gebruik te maken van de FPU regeling. Wat hier ook van zij, nu als ingangsdatum van de alimentatie heeft te gelden de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de inschrijving voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 28 oktober 2003 nog niet heeft plaatsgevonden en die herplaatsingstoelage, indien de vrouw daarvoor geopteerd had, inmiddels zou zijn geëxpireerd, zal het hof uitgaan van het huidige inkomen van de vrouw. De man heeft ook niet gesteld dat de vrouw, indien zij niet geopteerd had voor de FPU-regeling, vanaf medio september 2003 een hogere uitkering zou hebben ontvangen.
4.5 Voorts zijn partijen verdeeld over het inkomen dat de vrouw zou kunnen verdienen uit de typeschool. De vrouw stelt dat zij gelet op de terugloop in de aanmeldingen voor de typecursus en de hoogte van de kosten voor deze cursus heeft moeten besluiten om te stoppen met de typeschool. De man voert hiertegen aan dat de vrouw de kosten van de typeschool heeft opgevoerd. De vrouw kan voorts door wervingsactiviteiten te verrichten en door werkzaam te zijn als voorzitter/ gecommiteerde bij landelijke examens meer inkomen genereren.
4.6 Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanmeldingen voor de typecursus landelijk een neergaande tendens vertonen en dat deze tendens niet kan worden doorbroken door meer wervingsactiviteiten te verrichten. Aan deze wervingsactiviteiten zijn immers ook kosten verbonden en niet valt in te zien dat deze kosten tot voldoende aanmeldingen zullen leiden om een positief resultaat te kunnen realiseren. Het hof zal derhalve geen rekening houden met verdiensten van de vrouw uit de typeschool.
4.7 Het hof houdt voorts rekening met de afkoopsom welke de vrouw in december 2002 heeft ontvangen. Hiervan resteert thans nog een bedrag van € 10.000,-. Het hof acht het redelijk om circa € 500,- bruto (circa € 306,- netto) per maand in mindering te brengen op de behoefte van de vrouw, nu de man onbetwist heeft gesteld dat deze uitkering behoefteverlagend werkt.
4.8 Op basis van voorgaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.677,- netto per maand. Gebruteerd komt dit bedrag uit op € 3.070,- per maand.
4.9 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens.
4.10 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man in staat een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 2.800,- per maand te betalen. Bij betaling van die bijdrage zou de man in een slechtere financiële positie komen te verkeren dan waarin de vrouw bij ontvangst van die bijdrage zou verkeren. Gelet op een en ander acht het hof na te noemen bijdrage juist.
5 De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn.
6 De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 26 februari 2003, voor zover het de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 1.800,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs Wammes, Van Ginkel en Hooft Graafland en is op 25 november 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.