25 november 2003
Familiekamer
Rekestnummer 557/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoeker, verder te noemen “de man”,
verweerster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr J.M. Bosnak.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank te Zwolle van 7 mei 2003, 3 juli 2003, en 14 juli 2003, respectievelijk uitgesproken onder zaaknummers 80789 FARK 02-3157 L , 86298 FARK 03-1481 L en 87506 FARK 03-1888 L.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 juli 2003, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De man verzoekt het hof die beschikkingen bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen voor zover daarbij bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw zijn opgelegd en opnieuw beschikkende de verzoeken van de vrouw tot betaling door de man van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog met ingang van 7 mei 2003 af te wijzen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 september 2003, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Zij verzoekt het hof de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft op 23 oktober 2003 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de man bijgestaan door mr A.C.M. Montessori, advocaat te Almere, en de vrouw bijgestaan door mr P. Veenhoven, advocaat te Almere.
2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van de procureur van de man van 11 september 2003 met bijlagen, een brief van de procureur van de man van 21 oktober 2003 met bijlagen, en een door de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling overgelegde arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie van de vrouw.
3.1 Partijen zijn op 19 mei 1978 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking van 7 mei 2003 is echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 augustus 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Bij de bestreden beschikking van 7 mei 2003 heeft de rechtbank onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een voorlopige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 471,- per maand en heeft de rechtbank de beslissing voor een definitieve bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
3.3 Bij de bestreden beschikking van 3 juli 2003 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2003 dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 55,- per maand, zolang hij de lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en met een bedrag van € 612,- per maand met ingang van het moment dat hij niet meer de lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4 Bij de bestreden beschikking van 14 juli 2003 heeft de rechtbank op verzoek van de man voor de duur van het echtscheidingsgeding de bij beschikking van 15 mei 2003 eveneens voor de duur van het geding op € 753,- vastgestelde bijdrage gewijzigd en bepaald dat de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 319,- per maand zolang hij de lasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en met een bedrag van € 852,- per maand met ingang van de datum dat hij die lasten niet meer hoeft te dragen.
3.5 De man woont samen met een partner, die in eigen levensonderhoud voorziet. Hij is werkzaam als taxi-chauffeur en is vennoot van V.O.F. [...], gevestigd te Amsterdam. Blijkens de jaarstukken bedroeg de winst in 2000 € 28.926,02, in
2001 € 38.047,32 en in 2002 € 31.443,25. Hij is WAZ-premie verschuldigd.
3.6 De lasten van de man bedragen per maand:
- € 457,- aan hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning;
- € 246,- aan aflossing/premie levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek van de voormalige echtelijke woning;
- € 95,- aan overige eigenaarslasten;
- € 445,45 aan (de helft van de) woonlasten van de woning die hij met zijn nieuwe partner heeft betrokken;
- € 132,- aan premie ziekenfondsverzekering;
- € 68,- aan kosten woon-werkverkeer;
- € 13,- aan premie begrafenisverzekering.
Het eigenwoningforfait van de voormalige echtelijke woning bedraagt € 1.380,- per jaar.
3.7 De vrouw, 48 jaar oud, is alleenstaand. Zij heeft als vooropleiding een MAVO-4 diploma en is voordat de kinderen geboren werden werkzaam geweest als telegrafiste bij de PTT ( tot omstreeks 1980). In 1995 is zij begonnen schoonmaakwerk te verrichten in een bejaardentehuis voor 12 uur per week.
Zij werkt thans 12 uur per week als oproepkracht bij [...] en verwerft zich daarmee blijkens de salarisspecificatie van september 2003 een inkomen van € 357,89 netto per maand. Daarnaast is zij met ingang van 16 september 2003 in dienst getreden als verkoopmedewerkster bij modehuis [...] voor minimaal 3 uur per week en maximaal 12 uur per week. Zij ontvangt een basissalaris van € 8,34 bruto per uur. De vrouw is tegen ziektekosten verzekerd krachtens de Ziekenfondswet. Zij woont thans bij haar moeder.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Het hof stelt voorop dat de definitieve bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw eerst kan ingaan op de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, in casu 18 augustus 2003.
4.2 Reeds om die reden dient de beschikking van de rechtbank van 3 juli 2003 ten aanzien van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, wat de ingangsdatum betreft (1 juni 2003), te worden vernietigd.
4.3 Met betrekking tot het beroep tegen voornoemde beschikking van 14 juli 2003 overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 824 Rv lid 1 is geen hogere voorziening mogelijk van voorlopige voorzieningen noch van beschikkingen tot wijziging of intrekking daarvan, behoudens cassatie in het belang der wet.
4.4 Onder omstandigheden dient een hoger beroep tegen zodanige beschikking toch ontvankelijk te worden geacht. Dat is het geval als erover wordt geklaagd dat de rechter met zijn beslissing buiten het toepassingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, een artikel ten onrechte, dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
4.5 De man stelt dat een fundamenteel rechtsbeginsel zodanig veronachtzaamd is dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken. De rechtbank heeft op zijn wijzigingsverzoek een hogere bijdrage opgelegd dan was opgelegd bij de beschikking van 15 mei 2003 waarvan wijziging werd verzocht. Dit terwijl de vrouw niet zelf om wijziging verzocht had en de gronden die hij voor wijziging aanvoerde draagkrachtverlagend waren. De rechtbank heeft bij haar beschikking het rechtsbeginsel van de lijdelijkheid van de rechter veronachtzaamd, zoals neergelegd in artikel 23 Rv en heeft zich daarmee niet beperkt tot de rechtsstrijd tussen partijen.
4.6 De vrouw stelt dat zij in het inleidende verzoekschrift, dat ten grondslag lag aan de beschikking van 15 mei 2003, verzocht heeft een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.500,- per maand. De rechtbank mocht hiermee rekening houden en de bijdrage vaststellen op € 852,- . De man dient in zijn beroep tegen de beschikking voorlopige voorzieningen van 14 juli 2003 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.7 Het hof is van oordeel dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 824 lid 2 Rv is getreden door op het verzoek van de man strekkend tot verlaging van de bijdrage voor een bepaalde periode een hogere bijdrage vast te stellen dan was vastgesteld bij de beschikking waarvan wijziging werd verzocht. Het hof acht de man dan ook ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van 14 juli 2003. Het hof zal het verzoek van de man ten aanzien van bedoelde periode echter afwijzen, nu de man daarbij geen belang meer heeft. Immers de situatie waarvoor is bepaald dat de man met een bedrag van € 852,- per maand dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal zich niet voordoen, nu de echtscheiding op 18 augustus 2003 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de man de woonlasten van de voormalige echtelijke woning nog tot en met oktober 2003 heeft betaald.
4.8 De man stelt allereerst dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door haar parttime werk uit te breiden naar een fulltime dienstverband.
4.9 De vrouw betwist dat. Zij stelt dat, omdat zij geen bijzondere opleiding of beroepsvaardigheden heeft, het niet reëel is om te verwachten dat zij meer inkomen zal kunnen verwerven dan een inkomen op bijstandsniveau. Er was sprake van een klassiek rollenpatroon gedurende het huwelijk. Sinds enige tijd werkt zij buitenshuis als oproepkracht voor maximaal 12 uur per week. Zij wil proberen om tot een verdubbeling van deze inkomsten te komen maar of dat zal lukken is twijfelachtig.
4.10 Het hof is van oordeel dat gezien de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau, de situatie op de arbeidsmarkt, de omstandigheid dat er sprake was van een langdurig huwelijk met een traditioneel rollenpatroon (de man zorgde gedurende 25 jaar voor het inkomen waarbij de vrouw de huishouding en de verzorging van de kinderen voor haar rekening nam), thans niet te verwachten is dat zij binnen afzienbare tijd geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
4.11 Dat de vrouw behoefte heeft aan een door de man te betalen aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud staat daarmee naar het oordeel van het hof voldoende vast.
4.12 De man stelt vervolgens dat zijn draagkracht ontoereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
4.13 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.14 De man stelt dat niet moet worden uitgegaan van de gemiddelde winst over de laatste drie jaar. Deze inkomsten zijn niet maatgevend voor zijn huidige inkomsten. Een niet onaanzienlijk deel van het inkomen van de man de afgelopen jaren bestond uit de opbrengst van de verpachting van zijn taxivergunning welke per 9 juli 2002 is geëindigd. Het betrof hier omzet waar geen kosten tegenover stonden. In 2000 bedroeg de opbrengst van de verpachte taxivergunning € 23.937,- in 2001 € 18.586,84 en in 2002 € 7.759,64. Hij heeft deze inkomsten niet meer en kan deze ook niet meer verwerven. Voorts is door de ontwikkelingen in de taxibranche (de nieuwe taxiwet) het aantal taxichauffeurs in Amsterdam vrijwel verdubbeld waardoor de omzet gemiddeld met 40% à 50% is gedaald. De jaarstukken laten vanaf 2000 een gestaag dalende tendens zien ten aanzien van het "opgereden" bedrag: in 2000: € 35.198,-, in 2001 € 32.439,- in 2002: € 30.942,34. De prognose voor 2003 is € 26.314,86.
De man verzoekt uit te gaan van de winst uit onderneming zoals hij deze in 2003 verwacht te gaan maken.
4.15 De vrouw stelt dat het wèl juist is om uit te gaan van het gemiddelde van de laatste drie jaar. Er dient geen rekening gehouden te worden met de resultaten over 2003 omdat de prognose speculatief is. De beëindiging van de pachtovereenkomst medio 2002 brengt niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat er minder inkomsten worden genoten. De taxi zou nog extra kunnen worden bereden waardoor de man extra inkomsten kan verwerven. Zij heeft de indruk dat de man sinds partijen uit elkaar zijn bewust weinig uren per dag werkt en op die manier zijn inkomen drukt. Hij moet worden geacht voldoende verdiencapaciteit te hebben om de bijdrage te betalen die de rechtbank heeft vastgesteld. Zij betwist dat door ontwikkelingen in de taxibranche de spoeling zo veel dunner zou zijn geworden als de man wil doen voorkomen.
4.16 Het hof laat bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen van de man het jaar 2001 buiten beschouwing, nu gebleken is dat dat jaar, onder meer door twee bijzondere baten, niet een representatief jaar was. Het hof acht de man, gelet op de behaalde winsten in 2000 en 2002 en de prognose voor 2003, in staat een inkomen te verwerven van € 30.000,- per jaar en gaat daarvan uit bij de bepaling van de draagkracht van de man.
4.17 Het hof houdt bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening met de woonlasten van de voormalige echtelijke woning, nu de man bij gelegenheid van de mondelinge behandeling zelf verzocht heeft om daarmee geen rekening te houden.
4.18 Op grond van bovenvermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander acht het hof de man met ingang van 18 augustus 2003 in staat het door de rechtbank bij beschikking van 3 juli 2003 vastgestelde bedrag van € 612,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen van 7 mei 2003, 3 juli 2003, en 14 juli 2003, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank te Zwolle van 7 mei 2003, 3 juli 2003 en 14 juli 2003, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man tot vermindering van de bij beschikking van 15 mei 2003 voor de duur van het echtscheidingsgeding vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw alsnog af, voorzover dit verzoek betrekking heeft op de periode waarin hij de lasten van de echtelijke woning niet langer behoeft te dragen;
bekrachtigt de beschikking van 14 juli 2003 voor het overige;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 18 augustus 2003 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 612,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Hooft Graafland, Van Ginkel en Van Ginhoven en is op 25 november 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.