25 november 2003
Familiekamer
Rekestnummer 658/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoekster, verder te noemen “de vrouw”,
procureur mr A.E. Klaassen,
verweerder, verder te noemen “de man”,
procureur mr J.E.M.C. Moons.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 5 juni 2003, uitgesproken onder zaaknummer 96890 / ES RK 03/157.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 september 2003, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de man om hem te veroordelen om partneralimentatie van € 270,- per maand aan de vrouw te betalen, is afgewezen en bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 270,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2 Bij de brief van 3 oktober 2003 van de procureur van de man is gevoegd een “referteverklaring” ondertekend door de man op 1 oktober 2003. Uit deze verklaring blijkt dat de man zich niet verzet tegen het verzoek in hoger beroep van de vrouw en geen verweer voert. Voorts stelt de man er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof reeds voor afloop van de verweertermijn een beslissing geeft op het verzoek.
3.1 Partijen zijn op 21 april 2000 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
3.2 De man heeft in zijn inleidend verzoek tot echtscheiding verzocht een bijdrage te zijnen laste in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op € 270,- per maand. De vrouw is in eerste aanleg verschenen maar heeft geen verweer gevoerd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -voor zover thans van belang- het verzoek van de man om hem te veroordelen partneralimentatie te betalen als zijnde niet op de wet gegrond afgewezen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 De vrouw stelt primair dat de rechtbank het verzoek van de man om te zijnen laste een alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen ten onrechte heeft afgewezen omdat een redelijke wetstoepassing van het bepaalde in artikel 1:157 BW toewijzing van dit verzoek wel toelaat nu de vrouw wel is verschenen maar geen verweer heeft gevoerd.
4.2 Artikel 1:157 BW bepaalt dat de rechter bij echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud kan toekennen.
Letterlijke toepassing van deze bepaling brengt met zich mee dat in het onderhavige geval alleen de vrouw het verzoek tot vaststelling van de alimentatie kan doen. Gesteld voor de vraag of een redelijke wetstoepassing met zich kan brengen dat ook een verzoek van de man om te zijnen laste een alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen overweegt het hof dat uit de wetsgeschiedenis van dit artikel niet blijkt dat ooit enige discussie is gevoerd over de vraag of een verzoek alleen van de onderhoudsgerechtigde afkomstig kan zijn of ook van de onderhoudsplichtige. Daar komt bij dat in een geval waarin partijen het over de echtscheiding en de gevolgen daarvan eens zijn en de onderhoudsplichtige het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend de onderhoudsgerechtigde genoodzaakt zou zijn zelf een verweerschrift in te dienen en daarbij te verzoeken alimentatie voor zichzelf vast te stellen hetgeen tot extra kosten van deze echtgenoot zou leiden. Dit is uit een oogpunt van proceseconomie niet wenselijk. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat een redelijke wetstoepassing van het bepaalde in artikel 1:157 BW toelaat dat de onderhoudsplichtige zelf verzoekt te zijnen laste de alimentatie ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde vast te stellen. Het hof zal daarom de beschikking voor zover in hoger beroep betrokken vernietigen en het inleidend verzoek van de man om een alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen van € 270,- per maand ingaande de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 5 juni 2003, in de registers van de burgerlijke stand, toewijzen nu de vrouw daartegen in eerste aanleg noch in hoger beroep verweer heeft gevoerd. Daarbij overweegt het hof dat, zou de primaire stelling van de vrouw verworpen moeten worden, het verzoek van de vrouw toewijsbaar is op grond van haar subsidiaire stelling, nu zij in hoger beroep zelf vaststelling van alimentatie verzoekt en de man zich heeft gerefereerd.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 5 juni 2003, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man alsnog toe;
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een bedrag van € 270,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Mens en Wammes en is op 25 november 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.