25 november 2003
Familiekamer
Rekestnummer 497/2003
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
verzoeker, verder te noemen “de vader”,
procureur mr J.M.J. Huver,
verweerster, verder te noemen “de moeder”,
procureur mr W.D. Huizinga,
de William Schrikker Stichting,
gevestigd te Diemen,
verweerster, verder te noemen “de stichting”.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 19 juni 2003, uitgesproken onder kir.nummer 86517 / JL RK 03-328.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 september 2003, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van de kinderrechter. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2003, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. Zij verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 september 2003, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. Zij verzoekt het hof het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2003 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door mr G.I. Roos, advocaat te Urk. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr B.M. van Ham-Oude Elferink, advocaat te Emmeloord. Namens de stichting zijn verschenen mevrouw [...], de heer [...] en de heer [...]. Voorts zijn [...], de pleegouders, verschenen.
2.5 De hierna te noemen minderjarige [H.], is in de gelegenheid gesteld zijn mening aan het hof kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.6 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder rapportage van de stichting: het hulpverleningsplan van mei 2003 en het opvoedingsplan crisisplaatsing van 24 maart 2003, en een brief van 4 november 2003 waarbij de Raad voor de Kinderbescherming te Lelystad (verder te noemen “de raad”) heeft bericht dat geen vertegenwoordiger van de raad tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
3.1 De moeder en de vader zijn op 16 maart 1990 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank te Zwolle van 10 april 1996 is echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 10 mei 1996 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit dat huwelijk zijn geboren [H.], verder te noemen “[H.]”, op 24 augustus 1990 en [W.], verder te noemen “[W.]”, op 26 november 1993. De vader is belast met het gezag over de kinderen.
3.3 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 4 oktober 1995 zijn de kinderen onder toezicht gesteld, met benoeming van de stichting tot gezinsvoogdij-instelling.
3.4 Bij beschikking van 8 oktober 2002 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot spoed-uithuisplaatsing van [H.] en [W.] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 januari 2003 de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de stichting de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met ingang van 25 juni 2003 voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met ingang van 25 juni 2003 voor de duur van zes maanden.
3.6 De kinderen verblijven sedert 9 oktober 2002 in een netwerkpleeggezin, het gezin van een zuster van de vader en haar echtgenoot, verder gezamenlijk te noemen “de pleegouders”.
3.7 De moeder heeft in juli 2003 een verzoekschrift tot gezagswijziging bij de rechtbank te Zwolle, nevenzittingsplaats Lelystad ingediend waarin zij verzoekt alleen haar te belasten met het gezag over de kinderen.
4 De motivering van de beslissing
4.1 Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader zich alleen verzet tegen de bij de bestreden beschikking verleende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Het hof behoeft aldus geen beslissing te geven omtrent de bij de bestreden beschikking uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
4.2 De vader kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. De ernstige beschuldigingen van het seksueel misbruik zijn ongegrond gebleken. Nu dat de grond voor de uithuisplaatsing van de kinderen is geweest is de vader van mening dat hij de opvoeding van de kinderen weer op zich kan nemen zoals hij dit altijd heeft gedaan. Voorts bestrijdt de vader dat hij een alcoholprobleem zou hebben. Er is volgens hem slechts sprake van ongefundeerde vermoedens. De vader heeft zich nog gewend tot het CAD maar die kunnen hem niet helpen nu er geen werkelijk probleem is.
4.3 De stichting voert aan dat de gronden voor de verlenging van de uithuisplaatsing zoals vermeld in het verzoekschrift in eerste aanleg nog onverkort aanwezig zijn. De ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie wordt bedreigd onder meer doordat de vader drinkt, hij teveel in een sociaal isolement leeft, hij geen contact onderhoudt met het pleegezin en de omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder niet goed verloopt. Voorts is er naar de mening van de stichting sprake van onvoldoende gezagsuitoefening dan wel pedagogische onmacht van de vader en is de vader niet in staat zonder de hulp van een ondertoezichtstelling de problemen rond de omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder te hanteren in het leven van de kinderen. Volgens de stichting is de toegevoegde waarde van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen dat gewerkt kan worden aan de oplossing van het drankgebruik van de vader, de opvoedingssituatie en de omgangsregeling voor de kinderen in een gedwongen kader kan worden begeleid, de kinderen vanuit de veiligheid van het pleeggezin tot rust kunnen komen en contact met beide ouders kunnen opbouwen en er op een gestructureerde wijze gewerkt kan worden aan een terugkeer van de kinderen naar de vader, welke terugkeer door de stichting is verbonden aan een aantal voorwaarden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de stichting verklaard dat de meldingen van vermoedens van seksueel misbruik bij [W.] afkomstig waren van de moeder en van een anonieme melding. Naar aanleiding van die meldingen is door de stichting en het maatschappelijk werk gesproken met de moeder en is zij gewezen op de consequenties van haar melding. Tijdens die gesprekken heeft de moeder volhard in haar vermoeden waarna de stichting heeft besloten de kinderrechter te verzoeken een machtiging tot spoed-uithuisplaatsing van de kinderen af te geven. De stichting heeft vóór deze aanvraag niet met de vader gesproken. De stichting heeft tenslotte verklaard dat zij na afloop van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing verlenging van die machtiging aan de kinderrechter zal verzoeken voor de termijn van zes maanden.
4.4 De moeder maakt zich grote zorgen over het opvoedingsklimaat bij de vader, met name gezien de grote rol die alcohol speelt in het leven van de vader. De vader geeft verschillende boodschappen af met betrekking tot zijn drinkgedrag: dan stelt hij dat hij geen drankprobleem heeft, dan weer dat hij de huisarts zal laten onderzoeken waarom hij constant naar alcohol ruikt, welk onderzoek overigens tot op heden niet heeft plaatsgehad. Het feit dat de vader ontkent een alcoholprobleem te hebben maakt het probleem alleen maar groter. Een woonomgeving van de kinderen waarin alcohol een dagelijks verschijnsel is acht de moeder in strijd met de belangen van kinderen. Een plaatsing van de kinderen bij de vader kan dan ook niet in het belang van de kinderen worden geacht. Volgens de moeder moet de vader de door de stichting noodzakelijk geachte begeleiding en hulp bij de opvoeding accepteren aangezien de stichting die begeleiding in het belang van de kinderen noodzakelijk acht. Nu de vader de aanwijzingen van de stichting niet opvolgt, handelt hij in strijd met de belangen van de kinderen en is thuisplaatsing van de kinderen bij de vader niet verantwoord, aldus de moeder. De moeder diskwalificeert de opvoedingswijze en de opvoedingskwaliteiten van de vader al jaren. Zij is van mening dat zij beter in staat is dan de vader de kinderen te verzorgen en op te voeden op grond waarvan zij inmiddels een verzoekschrift tot wijziging van het gezag heeft ingediend. Volgens de moeder is het onder de huidige omstandigheden niet mogelijk de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen zodat de kinderen weer bij de vader zouden gaan wonen.
4.5 Tijdens de mondelinge behandeling hebben de pleegouders verklaard dat de kinderen naar hun mening te lijden hebben onder het alcoholgebruik van de vader. In het verleden hebben de pleegouders de vader vaak geholpen wanneer hij problemen had. Het contact tussen de vader en zijn zuster verliep vóór de uithuisplaatsing redelijk, maar zeker niet optimaal. De kinderen zijn in het verleden wel eens met het gezin van de zuster van de vader (thans het pleeggezin) op vakantie geweest. Sinds de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen wenst de vader geen contact meer met zijn zuster. Toch blijft de vader welkom in het pleeggezin, aldus de pleegouders.
4.6 Uit de stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat het verzoek van de stichting aan de kinderrechter een machtiging tot spoed-uithuisplaatsing van de kinderen af te geven met name was gebaseerd op de beschuldigingen van vermoedens van seksueel misbruik van [W.] door de vader. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat die beschuldigingen niet met de vader zijn besproken, maar dat de stichting heeft besloten aan de kinderrechter een machtiging tot spoed-uithuisplaatsing van de kinderen te vragen. Nadat deze machtiging was verleend is gebleken, zo staat tussen partijen vast, dat de beschuldigingen van seksueel misbruik van [W.] ongegrond waren en er een hygiënische verklaring voor de problemen van [W.] was. Uit de stukken waaronder de rapportage van de stichting blijken geen gedragsproblemen bij de kinderen, integendeel, zij maken het goed, gedragen zich leeftijdsadequaat en functioneren goed op school. Beide kinderen zijn dol op hun vader, zij kunnen goed met elkaar opschieten en zij geven beiden aan bij de vader te willen wonen. Blijkens een extern onderzoek van het Ambulatorium van Jeugdzorg Groningen wordt de vader in staat geacht de opvoeding van de kinderen redelijk aan te kunnen en is hij bereid hulpverlening bij de verzorging en opvoeding van de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling te accepteren. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat, nadat de verdenking van seksueel misbruik van [W.] door de vader was ontkracht, er geen grond meer was voor de uithuisplaatsing van de kinderen. Anders dan de stichting is het hof van oordeel dat het beweerde alcoholprobleem van de vader -dat overigens al jaren speelt tussen de vader en de stichting, door de vader wordt ontkend en gedurende de jarenlange ondertoezichtstelling van de kinderen voor de stichting in het verleden geen aanleiding is geweest om een machtiging tot de uithuisplaatsing van de kinderen aan te vragen- niet als grond voor die uithuisplaatsing kan gelden. Bovendien is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de kinderen onder het beweerde alcoholprobleem van de vader dusdanig te lijden hebben dat de continuïteit in hun dagelijkse verzorging en opvoeding niet langer gewaarborgd is. Gelet hierop en het feit dat in het kader van de ondertoezichtstelling gewerkt kan worden aan het beweerde alcoholprobleem van de vader is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat de gronden die een uithuisplaatsing van de kinderen kunnen rechtvaardigen op dit moment nog langer aanwezig zijn, zodat het hof de uithuisplaatsing van de kinderen zal opheffen.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking, voor zover nog aan zijn oordeel onderworpen, dient te vernietigen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Zwolle van 19 juni 2003, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [H.] en [W.] voor de duur van 1 jaar alsnog af;
heft de uithuisplaatsing van [H.] , geboren op 24 augustus 1990, en [W.] , geboren op 26 november 1993, met ingang van heden op.
Deze beschikking is gegeven door mrs Van Ginkel, Hooft Graafland en Mens en is op 25 november 2003 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.