ECLI:NL:GHARN:2004:1074

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 juli 2004
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
2003/653 P
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Valk
  • A. Kerssemakers
  • J. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot indeplaatsstelling in pachtkwestie met betrekking tot waarborgen voor bedrijfsvoering

In deze zaak gaat het om een vordering tot indeplaatsstelling van de zoon van de pachter in een pachtovereenkomst. De pachtkamer van de rechtbank te Roermond had eerder geoordeeld dat de voorgestelde pachter, de zoon, niet voldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De pachter, die in hoger beroep ging, betwistte deze stelling en voerde aan dat zijn zoon over voldoende praktische ervaring beschikt, ondanks het gebrek aan theoretische kennis. Het hof oordeelt dat het aan de verpachter is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen biedt. Indien de verpachter dit stelt, kan van de pachter worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting. Het hof concludeert dat de pachter onvoldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt om de stelling van de verpachter te weerleggen. De zoon heeft geen overtuigende antwoorden gegeven op vragen over zijn kennis en ervaring, en het hof is van oordeel dat hij niet over de vereiste waarborgen beschikt. Daarom wordt de vordering tot indeplaatsstelling afgewezen en wordt het vonnis van de pachtkamer bekrachtigd. De pachter wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

13 juli 2004
pachtkamer
rolnummer 2003/653 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[pachter],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr F.J. Boom,
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDSM Limburg B.V.,

gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Limburg Raffinaderij B.V.,
gevestigd te Heerlen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DSM Raffinaderij B.V.,
gevestigd te Heerlen,
geïntimeerden,
procureur: mr W.D. Huizinga.
1 Het geding in eerste aanleg
De kantonrechter van de rechtbank te Roermond heeft op 21 november 2002 en de pachtkamer van die rechtbank heeft op 6 mei 2003 tussen appellant (verder te noemen: [pachter]) als eiser en appellanten (verder in enkelvoud te noemen: DSM) als gedaagden een vonnis gewezen. Naar de inhoud van die vonnissen, waarvan een fotokopie is aangehecht, wordt verwezen voor het procesverloop in eerste aanleg, de beslissing en de gronden daarvoor.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 5 juni 2003 heeft [pachter] aan DSM aangezegd in hoger beroep te komen van voornoemd vonnis van 6 mei 2003 en heeft hij DSM gedagvaard te verschijnen voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [pachter] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden, een productie overgelegd en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis bij arrest, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad, zal vernietigen en opnieuw recht doende de vorderingen van [pachter] zal toewijzen en aldus [zoon van pachter] (verder te noemen: [de zoon]) als pachter in de plaats van [pachter] zal stellen in de onderhavige pachtovereenkomst, een en ander met veroordeling van DSM in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft DSM verweer gevoerd, bewijs aangeboden, de stukken uit de eerste aanleg overgelegd en gevorderd dat het hof het appèl van [pachter] zal afwijzen, onder veroordeling van [pachter] in de kosten van de procedure in (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep, onder bepaling dat [pachter] de nakosten en de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd wordt indien hij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen arrest zal hebben voldaan.
2.4
Tijdens de zitting van het hof van 24 mei 2004 heeft het pleidooi in de onderhavige rolzaak plaatsgevonden, alsmede de mondelinge behandeling in de bij het hof aanhangige rekestzaak tussen partijen, geregistreerd onder rekestnummer
P 2003/421. Bij die gelegenheid zijn verschenen [pachter], vergezeld van [de zoon] en bijgestaan door mr Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, en namens DSM
ir J.A.M.J. Franssen, bijgestaan door mr R.Ph.E.M. Cratsborn, advocaat te Meerssen. [pachter], [de zoon] en ir Franssen hebben aan het hof inlichtingen verschaft en partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun advocaten. Zijdens [pachter] is bij die gelegenheid een pleitnota overgelegd waarvan slechts delen zijn voorgedragen.
2.5
Vervolgens hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald op heden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken het navolgende vast.
3.2
Bij schriftelijke overeenkomst van 26 september 1980 heeft een rechtsvoorganger van DSM aan [pachter] voor de duur van zes jaar los land (bouw- en weiland) verpacht, kadastraal bekend gemeente [gemeentenaam] sectie F, nrs 79 geheel en 81 gedeeltelijk, in totaal groot 12.31.50 ha. De pachtovereenkomst is op 27 november 1980 ingekomen bij de grondkamer voor Limburg en is op 3 december 1980 door die grondkamer goedgekeurd.
3.3
[pachter] zal in het pachtjaar 2004/2005 de 65-jarige leeftijd bereiken.
[de zoon] is geboren op 11 februari 1968.
3.4
Bij aangetekend verzonden brief van 5 september 2002 is zijdens DSM aan [pachter] medegedeeld dat zij na 30 september 2004 geen verdere verlenging van de pachtovereenkomst wenst.

4.4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
Met zijn grieven komt [pachter], kort gezegd, op tegen het oordeel van de pachtkamer in eerste aanleg dat de voorgestelde pachter, [de zoon], onvoldoende waarborgen biedt voor een behoorlijke bedrijfsvoering, tegen de bewijslastverdeling en het niet geven van een bewijsopdracht door die pachtkamer, tegen de afwijzing door die pachtkamer van de vordering tot indeplaatsstelling alsmede tegen de veroordeling van [pachter] in de proceskosten. Het hof ziet aanleiding de grieven gezamenlijk te behandelen.
4.2
Het hof stelt voorop dat het aan de verpachter is te stellen en zo nodig te bewijzen dat de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. Zo de verpachter dit stelt, kan van de pachter worden verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stelling van de verpachter teneinde de verpachter aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Indien de pachter daarmee in gebreke blijft, dan heeft deze de stelling van de verpachter onvoldoende gemotiveerd betwist en dient de pachtkamer als vaststaand aan te nemen dat de voorgestelde pachter niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. Aan bewijslevering wordt in dat geval niet (meer) toegekomen. Hierbij verdient opmerking dat in indeplaatsstellingsprocedures in hoger beroep de voorgestelde pachter tijdens een comparitie van partijen, althans tijdens een pleidooi indien dit samenvalt met een mondelinge behandeling in een verlengingsprocedure, door de volle pachtkamer uitgebreid omtrent genoemde waarborgen pleegt te worden gehoord en dat aan bewijslevering nadien vaak niet wordt toegekomen.
4.3
In het onderhavige geval heeft DSM gemotiveerd gesteld dat [de zoon] niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt. [pachter] heeft die stelling betwist. Mede gelet op hetgeen de voorgestelde pachter bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep heeft verklaard alsmede de indruk die het hof van hem heeft gekregen, is het hof van oordeel dat [pachter] onvoldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt ter motivering van zijn betwisting. Zo heeft [pachter] in eerste aanleg betoogd dat [de zoon], die een diploma van de middelbare detailhandelschool heeft behaald, bezig is met een avondopleiding van de middelbare agrarische school, terwijl in de procedure is komen vast te staan dat hij die opleiding niet is begonnen. Bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep is weliswaar aangevoerd dat [de zoon] in het najaar van 2004 een cursus gewasbescherming zal gaan volgen en dat hij het tijdschrift “Stal & Akker” leest, maar dit is onvoldoende om te kunnen aannemen dat [de zoon] over de voor indeplaatsstelling vereiste theoretische kennis beschikt. Zijdens [pachter] is aangevoerd dat [de zoon] het gebrek aan theoretische kennis kan compenseren door zijn praktijkervaring. Volgens [de zoon] werkt hij al jarenlang mee op het bedrijf van [pachter] en werkt hij thans, naast zijn huidige baan van 37,5 uur per week in de computerhandel, veel in zijn vrije tijd en iedere zaterdag op het bedrijf.
Op vragen van het hof heeft [de zoon] geantwoord dat hij verantwoordelijk is voor de verkoop van asperges aan huis, dat hij helpt bij het klaarmaken van de asperges, maar niet bij het steken ervan, dat het land klaarmaken en het zaaien door de loonwerker wordt gedaan, dat hij sinds vijf jaren samen met zijn vader het teeltplan opstelt, dat hij samen met zijn vader de meitellinggegevens doorneemt en dat hij niets weet van het bedrijfsonderdeel dat de paarden betreft en dat hij dat onderdeel door zijn vader en zus zal laten regelen. Gelet echter op het feit dat [de zoon] bij gelegenheid van de zitting van het hof geen althans onbevredigende antwoorden heeft kunnen geven op vragen betreffende recente meitellinggevens en jaarstukken, alsmede gelet op het feit dat hij er geen blijk van heeft gegeven zich te realiseren dat hij op sommige gebieden (met name op het gebied van het telen van op het bedrijf en het gepachte geteelde gewassen en op het gebied van financieel management) scholing behoeft, alsmede gelet op het feit dat hij niet eens een begin van een bedrijfsplan heeft en omtrent de financiële kant van de overname geen concreet beeld heeft verschaft, terwijl zijn werkzaamheden binnen het bedrijf slechts hoofdzakelijk op de (verkoop van) asperges (aan huis) betrekking hebben, is het hof van oordeel dat zijdens [pachter] te weinig is aangevoerd om te kunnen aannemen dat [de zoon] over voldoende praktische ervaring beschikt, die het gemis aan theoretische kennis kan compenseren.
Uit het vorenstaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat [de zoon] niet voldoende waarborgen voor een behoorlijke bedrijfsvoering biedt en dat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen. Nu het hof, anders dan [pachter], geen aanleiding ziet voor toepassing van artikel 49 lid 8 van de Pachtwet, is het hof van oordeel dat de vordering tot indeplaatsstelling dient te worden afgewezen.
4.4 Als de in het ongelijk gestelde partij dient [pachter] de kosten van de procedure te dragen. Aangezien [pachter] de vordering van DSM dat hij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt indien hij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het ten dezen te wijzen arrest zal hebben voldaan, niet heeft weersproken, zal die vordering worden toegewezen als hierna te melden. De gevraagde veroordeling tot betaling van (wettelijke rente over) de nakosten is niet toewijsbaar, omdat een vergoeding van die kosten eerst verschuldigd is met de afgifte van een
bevelschrift als bedoeld in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5
Nu de grieven [pachter] niet kunnen baten, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep,
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Roermond van 6 mei 2003 waarvan beroep;
veroordeelt [pachter] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van DSM begroot op € 255,-- wegens griffierecht en op € 1.542,-- wegens salaris van de procureur;
bepaalt dat [pachter] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt indien hij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest zal hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs Valk, Kerssemakers en Van den Dungen en de raden ing. Hameling en mr ing. Jansens van Gellicum en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van 13 juli 2004.