In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de piloot en lierman bij een tandemvlucht met een valschermzweefvliegtuig die resulteerde in een ongeval. De tandempassagier, die letsel opliep, stelde de piloot en lierman aansprakelijk. De rechtbank te Almelo kende schadevergoeding toe aan de passagier, waarna de verzekeraar van de piloot, Winterthur, in vrijwaring werd geroepen. Winterthur weigerde dekking op basis van clausules in de verzekeringsovereenkomst, die stipuleerden dat de verzekering alleen van kracht was indien werd gevlogen conform de regels van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor de Luchtvaart (KNVvL) en het plaatselijk geldende reglement. Het hof oordeelde dat een beroep op deze clausules naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn, zelfs als het om kernbedingen gaat. Het hof bekrachtigde het oordeel van de rechtbank en verwierp de grieven van Winterthur. Het hof concludeerde dat het ontbreken van de vereiste aantekeningen op het brevet van de piloot niet de (mede-)oorzaak van het ongeval was, en dat de omstandigheden die Winterthur aanvoerde niet voldoende waren om het beroep op de clausules te rechtvaardigen. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de tandempassagier, de piloot en de lierman niet op de juiste wijze hadden gehandeld, maar dat dit niet leidde tot een afwijzing van de vordering. Het hof bevestigde de eerdere vonnissen en veroordeelde Winterthur in de kosten van het hoger beroep.