Parketnummer: 21-004559-03
Uitspraak dd.: 15 maart 2004
TEGENSPRAAK
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 16 september 2003 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in 1982,
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 maart 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voor wat betreft het telastegelegde en bewezenverklaarde opzet neemt het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- Het slachtoffer stond op een perron te wachten op een trein.
- Ze stond in de nabijheid van de rand van dat perron.
- Op het perron stonden veel mensen die kennelijk eveneens op een trein stonden te wachten.
Verdachte heeft dit alles kunnen en moeten zien. Weliswaar blijkt niet uit enig bewijsmiddel dat verdachte ook nog heeft gezien dat er een trein aankwam, maar onder de drie genoemde omstandigheden heeft verdachte moeten vermoeden dat binnen enkele ogenblikken een trein zou kunnen aankomen langs het perron waarop het slachtoffer stond. Door desondanks het slachtoffer op de rails te duwen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer na een val op de rails door die trein zou kunnen worden overreden met de dood als gevolg.
Voorts is het hof van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachte raad, immers na het telefonisch contact is verdachte kennelijk het slachtoffer op het station gaan zoeken. Vervolgens is verdachte, toen hij het slachtoffer op een ander perron zag staan wachten, doelbewust de rails overgestoken in de richting van het slachtoffer en is daarna rechtstreeks naar het slachtoffer gerend. Hij heeft haar vervolgens een duw gegeven waardoor zij op de rails is gevallen vlak voor de aankomende trein. Uit die gedragingen leidt het hof af dat het van het perron duwen van het slachtoffer volgde op een reeds enige tijd tevoren genomen wilsbesluit en dat er tussen het moment waarop dat wilsbesluit werd genomen en het moment van uitvoering gelegenheid voor verdachte is geweest om zich te beraden over de uitvoering van dat besluit.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 mei 2003 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] op de spoorrails is gevallen terwijl er een trein aan kwam rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
ten aanzien van het primair bewezenverklaarde:
Poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte, na een eis van vijf jaren gevangenisstraf, veroordeeld tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van drie jaren. Verdachte en de officier van justitie hebben hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
Verdachte heeft een relatie gehad met het slachtoffer. Uit de stukken van de zaak is gebleken dat, nadat de relatie door het slachtoffer was beëindigd, er enkele incidenten zijn geweest tussen verdachte en zijn ex-vriendin.
Op 27 mei 2003 was verdachte op het NS-station Almere Centraal en heeft daar zijn ex-vriendin van het perron op de rails geduwd terwijl op dat moment op dat spoor een trein binnen kwam rijden. De machinist van die trein moest zeer krachtig remmen en kon slechts enkele meters voor de plaats waar het slachtoffer op de rails lag de trein tot stilstand brengen.
Voor een ernstig feit als het onderhavige, die voor de direct betrokkenen en de samenleving zeer schokkend is, kan alleen een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in aanmerking komen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat de gevolgen van verdachtes handelen (gelukkig) beperkt zijn gebleven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr Verheugt, voorzitter,
mrs Nunnikhoven en Van den Boezem, raadsheren,
in tegenwoordigheid van Heeres, griffier,
en op 15 maart 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van den Boezem is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.