ECLI:NL:GHARN:2004:AO6895

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21-002665-03
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lensing
  • A. van Houten
  • J. Mintjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs en gevangenisstraf na vechtpartij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle. De verdachte is veroordeeld voor doodslag en krijgt een gevangenisstraf van zes jaar, alsook terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De zaak betreft een dodelijke steekpartij die volgde op een vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer de woning van de verdachte binnendrong op zoek naar drugs. Na de vechtpartij stak de verdachte het slachtoffer met een mes in de borst. Het hof heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, waaronder een depressieve stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ondanks deze omstandigheden oordeelt het hof dat de ernst van het delict en de kans op recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en tbs noodzakelijk maken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat intensieve behandeling noodzakelijk is om herhaling van delict gedrag te voorkomen. Het hof heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen en heeft de verdachte ter beschikking gesteld voor behandeling. Daarnaast zijn er inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder verdovende middelen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002665-03
Uitspraak dd.: 17 februari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer te Zwolle van 3 juni 2003 in de strafzaak tegen
(verdachte)
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezene levert op het misdrijf
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Zowel uit de conclusie van het psychiatrisch onderzoek van 10 april 2003, opgemaakt door W. Postema, psychiater te Deventer en vast gerechtelijk deskundige als uit de conclusie van het psychologisch onderzoek van 9 mei 2003, opgemaakt door Th.A.M. Deenen, geregistreerd klinisch psycholoog NIP en vast gerechtelijk deskundige, komt naar voren dat verdachte ten tijde van het hem subsidiair telastegelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling c.q. ziekelijke stoornis der geestvermogens en dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat niet kan worden gezegd dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend.
De verdachte is daarom strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur
leiden - dat verdachte voorafgaand aan de dodelijke steekpartij met het slachtoffer heeft gevochten nadat het slachtoffer de woning van verdachte tegen de wil van deze verder was binnengedrongen op zoek naar drugs. De vechtpartij leek afgelopen en het slachtoffer bevond zich nabij de voordeur om het huis te verlaten. In plaats van daadwerkelijk het huis te verlaten wilde het slachtoffer, aldus de verdachte, echter het huis weer verder in waarna verdachte het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer het huis uitgeduwd en is hij zelf weer het huis ingegaan. Ook als in aanmerking wordt genomen de geestelijke toestand waarin verdachte was terecht gekomen als gevolg van het feit dat hij in de drugsscene was beland, is gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit geen andere sanctie passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Daarnaast acht het hof oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk.
Het hof heeft bij het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling acht geslagen op de reeds hiervoor genoemde rapporten van psychiater W. Postema (gedateerd 10 april 2003) en psycholoog Th.A.M. Deenen (gedateerd 9 mei 2003).
De psychiater W. Postema merkt daarin het volgende op:
“Bij verdachte is sprake van een depressieve stoornis (chronisch, in lichte mate), een
gegeneraliseerde angststoornis, alsmede van (anti-sociale) persoonlijkheidsstoor-
nissen, waarbij met name de affectieve onderstimulering, de afwezige kwalitatieve en
kwantitatieve identificatiefiguren, een grote eenzaamheid en het polymiddelenmisbruik
een grote rol spelen. Bij verdachte is sprake van zodanige persoonlijkheidsproblemen
dat hij in die context als niet volledig toerekeningsvatbaar, maar als verminderd
toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De kans dat verdachte zonder intensieve
behandeling wederom in een dergelijke delictssituatie vervalt is groot. Gezien de ernst
van het misdrijf is het van groot belang dat er sprake is van beheer van verdachte en de
enige goede garantie kan geboden worden door TBS met verpleging van overheids-
wege. Hij kan daar niet alleen worden behandeld voor zijn persoonlijkheidsstoornissen
en middelengebruik, er is ook voldoende garantie voor de veiligheid van anderen.
De psycholoog Th.A.M. Deenen merkt daarin het volgende op:
“Er is sprake van een gemengde persoonlijkheidstoornis met vooral antisociale en
borderline trekken. Eveneens is er sprake van polymiddelenverslaving en heeft
verdachte veel klachten die doen denken aan een depressieve stoornis, zonder dat er
sprake is van een depressie in engere zin. De telastegelegde feiten kunnen verdachte
verminderd worden toegerekend en hij dient als verminderd toerekeningsvatbaar te
worden beschouwd. Verdachte ziet het strafwaardige en maatschappelijk onaan-vaardbare van zijn gedrag wel in. Ten tijde van het plegen van het delict verkeerde hij onder invloed van zijn verslaving. De kans op recidivering is aanwezig omdat verdachte geen enkele controle over zijn middelengebruik heeft. De kans op terugval in het gebruik van drugs en/of alcohol en de daarmee (samenhangende) kans op agressieve ontladingen zijn onverantwoord groot. Gelet op de ernst van de problematiek en de al vele mislukte behandelpogingen en onttrekkingen aan behandelingen van de afgelopen jaren lijkt een behandeling, waar betrokkene zich niet aan kan onttrekken het meest wenselijk. De beste garantie hiervoor biedt de maatregel TBS met dwangverpleging. Bij de behandeling dient aandacht te worden besteed aan zowel de psychiatrische problematiek als de verslavingsproblematiek. Derhalve adviseert de deskundige oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Het hof neemt de – hierboven weergegeven – conclusies van W. Postema en Th.A.M. Deenen
over en maakt deze tot de zijne.
Het hof zal bevelen dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld nu het bewezenverklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld – zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 37a, eerste lid onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht - en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof zal voorts bepalen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daar genoemde veiligheid van personen die verpleging vereist.
Daarnaast acht het hof het wenselijk dat – gelet op de inhoud van een aanvullend voorlichtingsrapport, opgemaakt door A.J. de Jong, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, Unit Noordenveld (gedateerd 13 januari 2004) – zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van deze uitspraak de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt aangevangen.
Het hof heeft bij de straftoemeting verder acht geslagen op het na te noemen, niet telastegelegde strafbare feit (parketnummer 07-060452-03), welke de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft erkend te hebben gepleegd, te weten:
- het op 19 november 2002 te Almere voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
Het Openbaar Ministerie heeft te kennen gegeven dit feit te willen afdoen in deze strafzaak.
De na te melden inbeslaggenomen verdovende middelen dienen op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 a van de Opiumwet .
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het subsidiar telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt op grond van artikel 13a van de Opiumwet de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- op de (bijlage 4: in fotokopie aan dit arrest gehechte) “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” zijnde 17 strippen diazepam; alsmede
- de op de (eveneens bijlage 4: in fotokopie aan dit arrest gehechte) SVO lijst vermelde voorwerpen, zijnde lege doordrukstrips diazepam.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” zijnde
- onder 3: € 50,00;
- onder 4: € 0,21;
- onder 5: een etui, kleur groen/geel;
- onder 6: een horloge;
- onder 7: een canabis hanger aan veterkoord;
- onder 8: een bundel kaartjes van o.a. het CAD;
alsmede de op de SVO lijst vermelde voorwerpen, zijnde
- nr 11910: een spijkerbroek uit badkamer op de eerste verdieping; en
- nr 11913: een 2e spijkerbroek uit badkamer op de eerste verdieping.
Het hof zal zich onthouden van een beslissing ter zake van de overige op de SVO-lijst vermelde voorwerpen, met uitzondering van de voorwerpen onder de nummers 11933, 11935, 11937, 11984 en 11985, aangezien het van oordeel is dat deze voorwerpen dienen te worden bewaard ten behoeve van de Technische Recherche
Aldus gewezen door
mr Lensing, voorzitter,
mrs Van Houten en Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Fuchs-van Dis, griffier,
en op 17 februari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.